Categoriearchief: Artikelen

Iedere tennisser is geobsedeerd door zijn speelsterkte (30-40.nl)

In het tennis heb je geen naam, maar ben je je speelsterkte. Een nummertje. En dat vindt iedereen prima, denkt Sander Collewijn.

‘Op mijn pasje ben ik een zeventje, maar als ik deze zomer iets meer ga spelen, ben ik zeker wel een zesje.’

Let vooral op het verkleinen van het nummer. Zelfbedrog en een verkeerd zelfbeeld gaan hand in hand met de speelsterkte van de tennisser. In het tennis is je naam niet belangrijk. Het enige dat telt is je nummer op je pasje, of je online profiel op MijnKNLTB. Jouw nummer vertelt jouw tennisverhaal.

Er is geen sport, die zo strak op rangen en standen is ingericht, als het tennis. Er is ook geen sport waar dat zo geaccepteerd en gewaardeerd wordt. Wedstrijden spelen op het eigen niveau is wat elke sporter wil. Zeker in het tennis, waar de een tegen een en de twee tegen twee niveauverschillen feilloos blootlegt.

Geen mooie vrouw, maar een nummer. Foto: Jayson Hinrichsen

De speelsterkte zelf is als het omgekeerde rapportcijfer, van één tot negen, waar alleen de tien ontbreekt. De 1’tjes willen tegen de 1’tjes spelen. De 9’tjes tegen de 9’tjes. Ben je speelsterkte 1, dan ben je een prof of semi-prof en de blitskikker van de tennisclub. Ben je een negen, dan begin je net met tennis. De 8’tjes zijn de Jan Modaal van het tennis. Want hoe blind tennisfans zich ook kapot kunnen staren op de topspelers en de betere speelsterktes, minimaal tachtig procent van de meer dan een half miljoen tennissers in Nederland zijn niveau 8 of 9.

Dus waar hebben we het eigenlijk over?

We hebben het erover omdat het leuk is om over na te denken, om een beetje over te filosoferen. De verschillende nummers zijn vaak archetypes.

Het 3’tje is op de gemiddelde tennisclub vaak de beste speler. Het oude ‘B1’ blijft een statussymbool en is een speelsterkte die lekker bekt op het feestje of tijdens de competitieschotel. De 7 is tijdens een conversatie noch vlees noch vis. Zeven betekent dat je beter bent dan een 8, dat je de bal vaker dan tien keer over het net terug kan slaan.

Deze verdeling in speelsterktes en vaardigheden vinden tennissers heerlijk en heeft zijn rol. De 3’tjes mogen tijdens de competitie en de toernooien op de centrecourts van de clubs spelen, op baan 1. Met nieuwe ballen, veel theater en gekreun.

Het 8’tje schaamt zich per definitie voor het eigen spel en vindt het eigenlijk lekker om op een open toernooi in de gemengd dubbel 8, met een setje ballen waar de hond nog zijn neus voor zou ophalen, naar baan 13 te worden geleid, om daar drie uur lang lobs over de netspeler proberen te slaan.

Foto: Tiago Aleixo

De echt hoge speelsterktes pochten meestal niet over hun speelsterktes. De 1’tjes, 2’tjes en 3’tjes zijn het gewend om geadoreerd te worden en weten dat hun lage nummer de kans op gewilde slaapplaatsen op zondagavond verhoogt.

De 8’tjes en 9’tjes verontschuldigen zich steevast als ze over hun tennis praten. Zoals zoveel tennissers zich snel lijken te schamen en indekken voor hun eigen capaciteiten. ‘Ik speel niet fanatiek’, verontschuldigen ze zich. Dit zijn vaak de tennissers die eerder hun eigen vaardigheden downgraden, zichzelf indekken, dan dat ze onterecht pochen.

De speelsterktes die het hards liegen over hun kunnen zijn de middencategorie-spelers. De 4’tjes tot en met de 7’tjes van de club. De competitiespelers die geobsedeerd zijn door hun rating.

Hun eigen speelsterkte dikken ze een beetje aan of overdrijven ze, zoals eerder aangegeven. Het standaard praatje is: ‘ Op mijn pasje ben ik een vijf.’

Gevolgd door een ‘Maar.’

Er zijn duizenden redenen waarom die eeuwige 5 nooit van z’n leven een 4 zal worden, hoewel hij of zij er zelf nog in gelooft.

De greep en manier waarop de tennisser de bal slaat, suggereert dat hij niet meer dan een 6’je kan zijn. Foto: Dean Drobot

Die duizend redenen kunnen de volgende zijn, in willekeurige volgorde: blessures, kwetsbare en matige backhand, vroeger te weinig tennisles gehad, te vroeg gestopt toen ze gingen studeren, te lang met het verkeerde racket gespeeld, een echtscheiding die erin hakte, al een tijdje niet zo lekker in hun vel, te veel op smashcourt gespeeld, dubbelpartner is een vriend, sociaal geweldig, maar kan niet heel goed tennissen, erg lang een slechte tennistrainer gehad.

En dan volgt nog het Excuus Der Excuses, voor de tegenvallende speelsterkte: ‘Tegen betere speelsterkte speel ik altijd heerlijk. Die slaan ook lekker door, maar als ik tegen iemand van mijn eigen speelsterkte speel, die niet zo dóórslaan, dan daar is niet tegen te tennissen.’

Zo vergevingsgezind en kritiekloos we soms naar onze eigen speelsterkte kijken, zo genadeloos en scherp kijken we naar anderen op het tennispark. Dat is ook een leuke hobby. De speelsterkte van iemand die je ziet spelen inschatten. ‘Dat is zeker een 3’tje, of anders een goede 4. Dat is denk ik een zesje, omdat zij choket in wedstrijden. Maar ze heeft de slagen van een 5’je. Ah, dat is een 2’tje denk ik, of een hele goede 3. Een soort tweeëneenhalf, die moet vroeger nog internationaal hebben gespeeld. 

Eigenlijk zou het hele speelsterktesysteem van tennis 1 op 1 naar andere sporten kan worden gekopieerd. ‘Ik ben in poolen wel echt een zeventje. In skiën ben ik wel weer echt een drietje.’

Of eigenlijk naar de hele maatschappij. ‘In multitasken is hij echt een vijfje, in luisteren een 9’tje maar in presentaties geven is hij echt wel een 2.’

Mijn naam is Sander Collewijn, maar dat boeit niet. Want ik zit op tennis en dan ben je alleen maar een nummertje. Ik ben nu* 4 in de single en 5 in de dubbel. Ik stond jarenlang 3/3 op mijn pasje.

Maar….

*update 2023: 4 in de single en 3 in de dubbel

 

Share

Tennissen op een geheime baan in coronatijd (blog)

Het begon met een telefoontje van een goede vriend. Hij had bij het wandelen met zijn kinderen een tennisbaan gevonden in het bos. Een verslag van een zoektocht naar een tennisbaan, in tijden van strenge lockdowns.

De eerste lockdown in maart 2020 was er een van angst. Als ik tenniste, keek ik opeens weer écht naar de tennisbal, en hoe dat vilt er ook alweer op zit. De bal is eigenlijk het enige dat je als tennissers deelt, in de sport die gemaakt lijkt om afstand te houden. Zelfs het gravel leek nog verdachte in de overdracht van het virus. Ook de haren van een tennisbal leken de onbekende ziekte over te kunnen dragen, via zweetdruppeltjes en adem van je vrienden.

Binnen een paar weken was bijna al ons tennisgenot afgepakt. Eerst sloten alle tennisparken. Grote gele borden joegen fanatieke tennissers weg. Tennissen op een openbaar tennispark was in de eerste lockdown illegaal geworden. De hekken gingen op slot, maar zelfs dat weerhield sommige tennissers niet om alsnog de baan te betreden, ook al hingen de netten er slap bij.

Snel was ik gewend aan de tijdelijke situatie. In het grote sport-niets van de lockdown, waar alleen sporten als hardlopen en fietsen was toegestaan, vond ik geluk bij een bakstenen netje op een miniveld, even buiten de gravelbanen van tennisclub Tiebreakers, naast het Flevopark in Amsterdam-Oost. Zo’n vijfhonderd meter van mijn huis.

Schermafbeelding 2021-10-08 om 14.47.43
De oefenmuur bij tennisclub Tiebreakers in Amsterdam-Oost.

M’n tennisvrienden en ik speelden opeens met plezier een half uur tennis op miniveldjes. Ook de tennismuur bleek opeens een lekkernij, die ik meer dan twintig jaar had genegeerd. ‘Het muurtje’ bleek net zo’n scherprechter als ik toen twaalf jaar oud was.

Een paar keer per week fietste ik ik naar het muurtje van Tiebreakers, dat me in al die jaren nooit was opgevallen. Maar in heel Nederland bleken voetballers, tennissers, hockeyers massaal de wet te overtreden, dus werd alles nog strenger.

Zelfs het muurtje met graffiti en de miniveldjes met stenen netten werden op een gegeven moment afgesloten. De lockdown was compleet voor de tennisser, niet aan te ontkomen. Willen tennissen op een tennisbaan stond bijna gelijk aan het plegen van een misdaad. Het was hartstikke illegaal.

Een vriend belde. ‘Ik liep vanochtend met de kids door het bos hier in […] en ik kom een privé-gravelbaan tegen. Ik had het nog nooit eerder gezien. Ik heb aangebeld bij dat huis.’

Toen we echt niet meer mochten tennissen, was tennissen ongeveer het enige dat ik nog wilde, zoals dat gaat met schaarste. Ik was zó desperate geworden om te tennissen dat ik op Google ‘huis met tennisbaan’ had ingetikt en op Funda alle huizen aanklikte met een tennisbaan, zelfs als het geen gravel was. Alle uithoeken van Nederland heb ik gezocht voor een betaalbaar huis met tennisbaan, van Friesland tot Limburg. Een privébaan was de enige legale oplossing voor onze problemen.

Op een gegeven moment had ik gevonden wat ik zocht. Een monumentaal pand, ver onder Utrecht maar nog binnen een uur rijden op de A2. Een wit huis met een rode tennisbaan in de achtertuin. Op de foto’s leek het op smashcourt, omdat de ondergrond er zeer vlak bij lag. Het was dat vreselijke smashcourt, of het was een gravelbaan die er bizar goed bij lag. Het was minimaal tweehonderdduizend euro duurder dan we eigenlijk konden betalen, maar ik was toch nieuwsgierig.

’s Nachts drukte ik toch een keer op de knop dat ik geïnteresseerd was en liet mijn telefoonnummer achter.

Schermafbeelding 2021-10-08 om 14.47.55
Het huis op Funda met de tennisbaan.

Een week later stonden mijn partner en ik op een schitterende gravelbaan. De makelaar zelf had niet door dat de foto’s van de tennisbaan op de website geen uitsluitsel gaven over de ondergrond. De baan had niet veel mooier gekund. Toen ik op de baseline stond, keek ik naar de witte accenten van het monumentale gebouw, en was uiteraard verkocht.

Het huis was verder als een droom, met open haard, hoge plafonds. Extreem veel ruimte, als je Amsterdam gewend bent. Veel hoefde er niet te gebeuren. Vanuit de keuken had ik uitzicht op een deel van de tennisbaan. Een droomhuis.

Ik kijk nog zeker één keer per maand naar het huis, waar we nooit zullen wonen. Omdat we het niet kunnen betalen, en omdat het in een gemeente ligt waar we nooit willen wonen.

Ondertussen kwam er een update van mijn goede vriend, over de mysterieuze tennisbaan in het bos. ‘Je bent al de zoveelste die belt’, gromde de eigenaar, die geen zin had in heel veel gedoe. Maar voor vijf euro per uur konden we weleens op zaterdagavond tennissen, als we alles netjes zouden achterlaten.

Een maand na de officiële lockdown ging het gebeuren. Zaterdagavond om zeven uur. Een uur tennissen. In de supermarkt kocht ik een paar blondbiertjes, die ik koud in mijn tennistas stopte. Ik had nog een blik met vier nieuwe tennisballen: check. Een oude tennisvriend van me zei ooit dat het leven te kort is om met slechte ballen te spelen en ik ben het met hem eens. Ik pakte mijn tennistas in, zoals ik ooit als 14-jarige mijn eerste tennistoernooien speelde. Alles dubbelchecken. Extra demper. Sporttape voor mijn pols. Handdoek. Liter water. Alleen het oranje AA’tje was ingeruild voor bier. En ik had een flesje desinfect mee.

Ik kreeg instructies om de geheime tennisbaan te vinden. Uit privacy-overwegingen en omdat ik wil dat niemand die dit leest weet om welke baan het gaat, zal ik alleen zeggen dat de instructies zo waren: ‘Ok, je kan er komen met auto. Het beste is om naar [adres] te navigeren. Er staat een bord dat je er niet in mag met auto’s maar je kan daar langsrijden. Grindweg volgen totdat je op gegeven moment naar links af kan. Na ongeveer 100 meter kom je bij de tennisbaan en daar zal je een auto geparkeerd zien staan. Moet lukken en anders even bellen!’

Volgende appje: ‘O ja, heb jij misschien nog 10 euro cash voor baanhuur?’

Een kwartier te vroeg ging ik rijden, zodat ik speling had, mocht ik de baan onverhoopt niet kunnen vinden. De uitleg bleek vlekkeloos. Na wat manoeuvres vond ik mezelf terug op een bospad, waar ik in de verte één auto geparkeerd zag. Dit kon niet missen. Het enige dat me verbaasde, was de omgeving. Het was pas het begin van een bos, maar toch ook weer zo afgelegen van de grote weg dat je het onmogelijk zomaar zou kunnen vinden als je er niet in de buurt woonde.

Schermafbeelding 2021-10-08 om 14.48.04
De ‘geheime’ tennisbaan in het bos.

Ik moest door een soort groene haag lopen en belandde toen in een soort fata morgana. Midden in dit bos in Nederland had iemand ooit een tennisbaan laten aanleggen, met Wimbledon en Roland Garros in z’n hoofd. Aan de zijkant was er een verhoging gemaakt, waar twee witte banken uitnodigend waren geposteerd. Om op de tennisbaan te komen, moest je een boog onderdoor. Het hekwerk was net anders dan op tennisclubs. Een stuk hout en wat gaas, dat was het, en dat onderstreepte het unieke. Pronkstuk was wat mij betreft het huisje naast de tennisbaan. Een houten huisje, met binnen een tafel, stoelen en een ijskast en allemaal houten rackets. Er was zelfs een werkende WC aan de achterkant. Aan alles was gedacht. Twee bezems om de lijnen wit te vegen.

Het was alsof ik weer voor de eerste keer ging tennissen na een lange blessure. Ik ging op de baseline staan en keek naar mijn tennisvriend, aan de overkant van het net. Maar ik keek vooral naar het bos, achter hem. Ik was alleen nog wat huiverig om de tennisbal lang vast te houden, zo bang was ik nog voor het virus.

Het bleef een beetje surrealistisch. Ik keek vooral vaak om me heen. Naar het bos, de eenzaamheid van de tennisbaan. Als tennisser speel je eigenlijk altijd op een park met meerdere banen. Na vijf minuten inspelen, tien minuten crossen, en puntjes spelen tot de zeven volgde een oefensetje. Ik won met 6-3, maar dat was bijzaak.

Na een uur en een gesprokkeld extra kwartiertje, gingen we op zeker twee meter afstand van elkaar zitten. We legden de envelop met tien euro – vijf euro per uur – op de tafel in het clubhuis annex tuinhuisje. Het was kwart over acht, het lentezweet druppelde eindelijk weer langs mijn armen. Ik opende twee flesjes La Chouffe en voelde me als in de gevangenisfilm Shawshank Redemption. Als de gevangenen na uren arbeid voor de verandering eens een biertje mogen drinken. Ze voelden zich in een abnormale situatie voor even normaal.

Schermafbeelding 2021-10-08 om 14.48.11
De ‘bosbaan’.

Die eerste paar weken gingen we elke zaterdagavond op onze bosbaan tennissen. Het was heerlijk. In de strenge lockdown was dit het enige uitje in de hele week. We hoefden geen agenda’s naast elkaar te leggen, want die was bij iedereen schoongeveegd. Elke zaterdagavond was tijd voor tennissen op onze idyllische privébaan en een biertje. Daarna drie kwartier naar huis rijden.

Ik heb overenthousiast nog nagekeken hoe duur dat is, een gravelbaan aanleggen, maar voor minder dan vijftigduizend euro gaat dat niet lukken.

Nog even doorsparen, voor de volgende pandemie.

Share

Over typische hockey-auto’s en ‘rijbeurtschaamte’ (hockey.nl)

In ‘Hockeyverhalen’ van hockey.nl anekdotes van Sander Collewijn, die o.a. bij Hurley Hoofdklasse speelde. Deze week over hockey-auto’s.  

Als puber keek ik vaak met angst en beven naar het rijschema van mijn hockeyteam. Het was zaak om er zo weinig mogelijk op te staan, want met veel munitie kwamen we niet, als simpele zielen uit de IJsselsteinse middenklasse. Hockeyend kon ik de concurrentie meestal wel bijbenen, maar als het om auto’s ging, kon ik bij voorbaat met een witte vlag wapperen. Mijn ouders hadden wel twee auto’s, maar dat waren geen visitekaartjes. Zij beschikten niet over hockeyfähige voertuigen of twee rijdende middelvingers.

Auto’s waar zeven kinderen in pasten

Dus bad ik elke maand dat we zo min mogelijk op het rijschema voorkwamen, want eenmaal op de parkeerplaats van de hockeyclub legden het wij af tegen de anderen. Bij IJsseloever was de concurrentie op vier wielen al intens. Toen ik in de B’tjes bij Kampong ging spelen, waren we eigenlijk met elk rijschema en bij elke opstelling van chauffeurs bij voorbaat verslagen. Die rij-ouders beschikten over voertuigen die ik op de AutoRAI altijd even streelde, of waar ik het foldertje van vroeg, om thuis bij weg te dromen.

Sleeën van BMW’s met nummers op de achterkant die eindigden in de dertig, veertig of vijftig. Rechthoekige Volvo stationwagens met honden, die duurder waren dan de tweedehands auto van mijn moeder. Familiebusjes met plek voor zeven jeugdspelers, van een Renault Espace tot Jeeps en Range Rovers tot Chrysler Voyagers met eindeloos veel achterbanken, waar meerdere keeperstassen in pasten. Ik keek altijd naar die derde zitrij en droomde dat mijn vader ooit zo rijk zou zijn, dat hij ook zo’n bus kon kopen, ook al waren wij met z’n vieren thuis.

Altijd vriendelijke gezichten, als je met een Volvo aan komt rijden

Volvo is de auto van hockeyend Nederland. De enige concurrentie kwam van Saab, het gedistingeerde en intellectuele Zweedse broertje. Een hockeygezin dat met een Saab aan kwam rijden zag er altijd zo gelukkig uit. Dat gezin was gewoon helemaal compleet, met een Saab 900 of 9000. Zeker als er ‘aero’ achter het typebordje stond, wat Zweedse moeilijkdoenerij was voor luxe, zoals Lamborghini ooit de aanduiding ‘SV’ introduceerde, wat voor ‘superveloce’ staat, wat supersnel betekent. Als de tegenstander met een Saab cabrio aan kwam rijden, dan stond je eigenlijk al met 10-0 achter. Maar op de een of andere manier is een Volvo al decennia dé hockey-auto. Het is de magie uit Göteborg. Alsof je bij aanschaf van een hockeystick of een gele broek een Volvo cadeau krijgt.

Of een ouder nou met een gloednieuwe Volvo of juist de alleroudste vierkanten Zweedse doos aan komt zetten maakt niet uit. Of het nou een V40, V50, V60, V70 of een 240, 740 en 940 is. Zolang je niet met een 340 (de lelijkste Volvo ooit) arriveert, hoor je er gewoon bij en word je begroet met vriendelijke gezichten op die parkeerplaats van de hockeyclub. Bij het EK hockey was er een parkeerplaats in het Amsterdamse Bos, speciaal voor Volvo’s. Een eclatant succes. De positie van Volvo als hockey-auto is zo onomstreden, dat de hockeyclub zelfs geld verdient als leden zo’n stuk Scandinavische degelijkheid in huis halen.

En waarom?

De hockeyclub is waar de Volvo zich het best thuis voelt, het is zijn natuurlijke habitat. Hockeyteams veilig vervoeren is zijn tweede natuur. Net als keeperstassen inslikken. Een Volvo is helemaal OSM – Ons Soort Mensen. De Volvo past bij de inborst van de gemiddelde hockeyer, die houdt van veilig, betrouwbaar en ruim, en behoort tot de status quo, maar ook in het geval van hipdoenerij of midlifecrisis, dat kekke modelletje uit de showroom kan trekken. Naar anderen toe geven de ouders een belangrijk signaal met een Volvo: jouw kinderen zijn bij ons in de auto veilig. En dat is bij dat goedkope Koreaanse koekblik nog maar de vraag, natuurlijk.

Verschil tussen BMW, Audi en Mercedes

Waar Duitse Autobahnvreters als BMW en Audi altijd naadloos passen op de parkeervakken naast het kunstgras, werd een Mercedes vroeger meewarig bekeken op de parkeerplaats van de hockeyclub. Een woord als ‘taxi’ was dan niet van de lucht en ook het label nouveau riche paste volgens de hockeywereld bij de auto met prominente ster, die zich liever associeert met oud geld. Hoewel het Duitse merk de laatste jaren beter bij het hockey lijkt te passen en ook vaker sponsor is bij de hockeyclub. Dat vertelt dat het hockey wel degelijk volkser is geworden.

Mijn vader had helaas de allergoedkoopste BMW van de prijslijst. Een felrode BMW 316i, waarbij mijn vader voor aankoop geen enkele optie had aangevinkt en zeker niet de optie, dat het modeltype subtiel verwijderd was van de achterkant, waardoor je moest raden met wat voor model je te maken had en altijd kon acteren dat je auto twintigduizend euro duurder was.

De halve straat liep bij aankoop nog uit voor ons rode gevaarte, maar eenmaal bij de hockeyclub verbleekte deze auto bij het superieure Zweedse en Duitse ruimtegeweld. Want mijn vader kon ook geen stationwagen betalen, maar had net genoeg geld in de knip voor een sedan. Een sedan, daar heb je als hockeyteam met keepers- en sticktassen niets aan. Wij hadden ten opzichte van mijn teamgenoten overduidelijk een BMW light. Een budget-BMW. We hadden net zo goed met een Lada aan kunnen komen.

Tot overmaat van ramp raakte mijn vader op een gegeven moment werkloos – in between jobs noem je dat nu, wij noemden dat toen nog gewoon werkloos – waardoor hij eerst een Ford Sierra reed en daarna een tweedehands Audi 80. Ik schaamde me ondertussen dood als we de verplichte rijbeurt hadden op de hockeyclub, en dan moest ik tussendoor ook nog presteren op het hockeyveld.

De meerijd-lobby begon al op de training

Duizend doden stierf ik op de dag dat mijn vader met zijn tweedehands blik aan kwam rijden bij Kampong. Of we tegen Schaerweijde of Laren moesten spelen, interesseerde me die zaterdag in eerste instantie niet. Als de afstand maar kort was en niemand publiekelijk onze auto afkeurde, met een dodelijke blik naar die IJsselsteinse paupers. Als er überhaupt maar iemand mee wilde rijden, en we het niet tegen vier Volvo’s op moesten nemen.

Want dat is het allerergste dat je kon overkomen als hockeypuber, naast een blauwtje lopen op het AB-feest (been there, done that): dat niemand met je mee wilde, als je ouders een rijbeurt hadden.

Om mijn kansen te vergroten begon ik al met lobbyen op de training. ‘Hey Pietje, mijn vader rijdt zaterdag….dan kun jij mooi met ons meerijden?’ zei ik dan zo beheerst mogelijk. Zo ging ik al mijn hockeyvriendjes langs voor de meerijd-lobby. Het enige dat me nog kon gebeuren, was een onverwachte ouder die niet op het rijschema stond, die ook naar de uitwedstrijd ging en over een superieur voertuig beschikte.

Als iemand een Volvo of BMW had, wist je dat je teamgenoten daar in zouden stappen, om zich te vergapen aan het dashboard met wortelnotenhout. Dat onze Ford Sierra ramen had, die je bij warm weer zelf naar beneden moest slingeren, was gênant en onacceptabel, in mijn ogen.

Ordinair om te veel te patsen met je auto, op de hockeyclub

Dat ik zo onzeker en statusgevoelig was, en me nogal snel schaamde, zegt vooral veel over mij natuurlijk. En over het gemiddelde wagenpark van de hockeyclub. Want dat wagenpark is altijd driedubbel modaal. Iedereen kent de hockeyclubs waar elke zondag in de rust van Dames of Heren 1 de omroeper strengheid veinst en de lippen tuit.

‘Wil diegene met de blauwe Pors-sche met kenteken [xx-xx-xx] alstublieft de auto verplaatsen? U blokkeert de ingang. Dank u.’

Een Porsche is geen hockey-auto avant la lettre, maar past wel naadloos in het wagenpark van de hockeyclub. Een soort BMW-plus. Het enige wat je niet mag doen op de hockeyclub is uitvoerig over je auto praten. Dat is ordinair. Je mag ongestraft met de allerdikste auto van twee ton aan komen zetten. Graag zelfs. Daar hoort als huisregel wel bij dat je doet alsof het de normaalste zaak van de wereld is.

Als de Volvo de hockey-auto is, dan is de Citroën 2CV de natuurlijke tegenpool. De anti-hockey-auto, met als bijnaam ‘Lelijke Eend’. De ultieme hockey-auto is betrouwbaar, groot, geschikt voor een heel hockeyteam, heeft status en is aan de prijs. De Eend is dat allemaal niet. Die is onbetrouwbaar, onhandig, klein, gevaarlijk, zonder status en heel goedkoop. Als je een scherpe bocht maakte met de Eend, hoopte je dat ie niet op zijn kant ging liggen. Tegenwoordig is een Eend lekker cult, maar het was ooit gewoon de goedkoopste auto op de prijslijst.

De Eend was helaas ook de auto van mijn moeder. Als zij me naar de training bracht, vroeg ik haar nog net niet om me een halve kilometer voor de hockeyclub af te zetten, want de rest kon ik wel joggen.

Als student is elke auto wel acceptabel

Op de een of andere manier was al die auto- en puberschaamte voorbij, toen de senioren waren bereikt. Als je als student überhaupt een auto hebt, ben je een koning. Als de club er een voor je heeft geregeld, ben je een keizer. Als je een hockey-auto rijdt met eigen naam op de zijkant, speel je in het Nederlands elftal.

Toen we met Kampong op hdm moesten spelen, ging ik met een van mijn favoriete teamgenoten mee. Hij had gelobbyd in het clubhuis, en toen hij me vertelde dat we een kwartier eerder moesten vertrekken dan onze teamgenoten, omdat zijn Eend niet harder ging dan negentig, was ik verkocht.

Op weg naar hdm werd het te heet in de auto, waarna we de roosters open zetten, onder de voorramen (!). Het raam ging open, een klapperraam dat maar twee standen kende, dicht of half open. Ondertussen draaiden we Bob Dylan, waar mijn teamgenoot elke minuut me attendeerde op de brille van Dylan. In opperbeste stemming arriveerden we in Den Haag, waar we hdm, die met een zogenaamde ‘vario’ speelde, wat in de praktijk betekende dat er bizar veel ruimte in hun centrum was, met 2-5 oprolden. Ik scoorde ondanks cirkelvrees mijn eerste hoofdklassedoelpunt ooit en was extatisch.

De terugreis, met extreem veel windgeruis, en in een slakkentempo van negentig kilometer per uur, was de fijnste terugrit ooit, van een hockeywedstrijd. Daar kon geen Duitse of Zweedse zes-in-lijn tegenop.

Share

De opkomst en ondergang van de aluminium stick (hockey.nl)

In ‘Hockeyverhalen’ anekdotes van hockey.nl van Sander Collewijn, die o.a. bij Hurley Hoofdklasse speelde. Deze week over de Alutech, de aluminium stick van Dita die furore maakte op de hockeyvelden, maar ook weer werd verboden.

De Koude Oorlog en de dreiging van kernraketten waren in de jaren negentig nauwelijks verdwenen, of er kwam iets anders voor in de plaats. De lancering van een hockeywapen, waarmee je harder kon slaan dan ooit. ‘Van 0 tot 100 in 2 seconden’ was de ronkende advertentietekst van stickfabrikant Dita, die een op handen zijnde snelheidslimiet op de hockeyvelden suggereerde.

Dit was geen revolutie, maar moest een openbaring worden. In plaats van slappe schoten met dat Aziatische hout tegen leren legguards, kon elke sterveling straks met honderd kilometer per uur op goal slaan en zichzelf superman wanen.

Niemand van ons team had ooit die hockeystick van aluminium in handen gehad, maar toen de gordijntjes gekapselde teamgenoot met misschien wel de rijkste ouders van het team het veld op kwam lopen met een blauw fluorescerende stick, rende iedereen erop af.

Dit was hem dan. De Dita Alutech 600.

De duurste stick die er op dat moment bestond. Er was ook nog een Alutech 500 en 3000 verkrijgbaar. De Alutech 3000. Het klonk als een moordwapen uit de Terminator-films.

Het geluid van de Alutech was ongelofelijk

Er is veel te vertellen over de Alutech, maar het eerste wat bij iedereen als eerste te binnen schiet, die dit gevaarte heeft meegemaakt, is het geluid dat werd geproduceerd als het aluminium de hockeybal raakte. Zoals het supersonische vliegtuig Concorde elke dag miljoenen burgers liet schrikken, als het weer met een knal door de geluidsbarrière raasde, zo bezorgde het geluid van de Alutech best wat hockeyers nachtmerries.

Om het geluid van deze stick te kunnen omschrijven, moet je eerst het geluid van een kunststof of houten stick tegen een bal duiden.

Plok?

Tok?

Iets gedempts in ieder geval.

De Alutech zei altijd een soort snerpend ‘Ping’, een geluid dat door merg en been ging en ook meteen de hockeyer met aluminium op het veld identificeerde, als je al niet verblind was door de kleur. Hockeyen tegen een Alutech was zeventig minuten lang luisteren naar een blikken geluid.

Het was een groot contrast met het beschaafde en karakteristieke geluid van het Pakistaanse hout tegen een heerlijke Kookaburra-bal. Maar de meningen hierover zijn verdeeld. De Alutech hockeyers zeiden zelf dat ze wel genoten van dat honkbal-geluid. Ook een kwestie van smaak dus.

Natuurlijk weerhield dat schelle geluid ons in Kampong Jongens B1 er niet van om op de training massaal het nieuwe slagwapen te proberen. De jongen met de Alutech was tijdelijk de populairste speler van het team, als die klasgenoot met die nieuwste spelcomputer. Testen van het revolutionaire wapen deden we als jochies vaak tegen beter weten in, omdat je al kon raden dat je ouders niet twee keer zoveel gingen betalen voor een hockeystick, als er normale alternatieven waren. Maar de marketing van het nieuwe superwapen was slim.

Een belangrijk verkoopargument was opvallend genoeg de duurzaamheid. ‘Praktisch onverslijtbaar’, stond er dan ook in de advertentie van Dita. Dat kwam niet alleen door het aluminium, dat heel lang mee moest gaan. Het was ook de kop van geperst en gelakt hout. En het was juist die kop die mede de ondergang betekende van de Alutech.

Niet de meest comfortabele stick

Het moet gezegd: slaan met de Alutech was anders dan alles wat je tot nu toe had meegemaakt. Als je de bal goed raakte, kon je hard slaan. Heel hard. Harder dan hout. Het gaf keepers en medespelers kopzorgen. Verder bleek de stick niet in alle opzichten een grote winnaar. De Alutech werd door de meeste hockeyers niet als de meest comfortabele stick gezien. Balbehandeling was soms lastig. Hij was wat log. Een strafcorner stoppen was vrij onmogelijk. Als het koud was, deed de stick pijn aan je handen.

De Alutech was op het oog perfect voor ouderwetse ausputzers, voor verdedigers, die met lange klappen de aanval wilden bereiken en bij de strafcorner naar voren werden geschoven als aangewezen kanon. Mensen die van zware sticks hielden. Die iets massief in hun handen wilden hebben. Dat het merk Easton – producent van honkbalknuppels – ook een aluminum stick maakte in die tijd zegt genoeg over de achtergrond van deze nieuwe stick, die ook door TK werd geproduceerd.

Verboden

Na een aanvankelijke hype van het peperdure nieuwe materiaal, toen het cool was om early adapter te zijn, ebde op een gegeven moment de aandacht weg. Er werden geen nieuwe helden door het wapen geboren, die dankzij het materiaal het Nederlands elftal haalden, omdat ze opeens vijftig doelpunten per seizoen maakten. Sterker nog, het nieuwe materiaal zou slachtoffers maken. De vervangbare, gelijmde kop bleek een loszittende kop.

Regelmatig vloog er ergens op de wereld wel een kop van een Alutech over de hockeyvelden. Zomaar tegen medespelers aan, met alle gevolgen van dien. De stick bleek niet altijd even duurzaam. Als de stick brak, konden de aluminum splinters levensgevaarlijk zijn voor andere hockeyers. En zo werd de stick door de wereld hockeyfederatie FIH rond de eeuwwisseling verboden.

Misschien dat er nog een Alutech ergens op zolder of in een hockeymuseum ligt. Want daar hoort hij zeker thuis. De aluminium stick bleek achteraf een slimme tussenoplossing, een stap verder dan het ouderwetse hout. Ze zijn allang niet meer nodig.  De kunststof stick die snel zou volgen combineert effectief het voordeel van een Alutech – power – met veel meer gevoel, richting het ouderwetse hout.

Maar er zullen zeker liefhebbers te vinden zijn die ook nu nog zweren bij hun aluminium wapen.

Share

Hockeymonoloog Valentin Verga: ‘De bal is als een vrouw’

In de serie ‘de liefde voor hockey’ praten hockeyers in monoloogvorm uitgebreid over hun liefde voor het spel en ook de schaduwkant. Vandaag: international Valentin Verga (28), een van de meest ervaren spelers van Oranje. ‘Als ik seks met het spel kon hebben, zou ik het doen.’
‘Ze zeggen toch dat één mensenjaar staat op zeven hondenjaren. Zo voelt topsport voor mij ook. Wat wij als hockeyers meemaken in twee jaar tijd, daar doen anderen misschien tien jaar over. Alles wat je met elkaar meemaakt in de kleedkamer. De vriendschappen die je opbouwt. De hoogte- en dieptepunten. De jaren die wij meemaken zijn hondenjaren. Dat heeft mij gemaakt tot de mens die ik nu ben. Elke training leer ik weer iets en gebeurt er weer wat. In die tien jaar tophockey geef je alleen maar gas en krijg je elke dag een spiegel voorgehouden. In die tien jaar word je minimaal veertig jaar ouder. Zo voelt het voor mij. Je maakt zoveel mee. Het is zo intensief. Maar dat is ook de liefde voor het spel. Ik geniet daar ongelofelijk veel van.’

Verjaardagen

‘Als iemand zegt dat-ie voetballer is, vinden mensen dat gaaf. Als je in de NBA speelt als basketballer, ben je cool. Als je op een verjaardag zegt dat je hockeyer bent, krijg je vaak als reactie: o, dat spel met een stokkie. Mensen beginnen vaak over de mooie hockeyfeestjes. Maar ik ben er zelf supertrots op dat ik hockeyer ben. Een hockeynerd. Ik vind hockey het leukste en mooiste dat er is. Het heeft iets magisch. Dat je met een stok in je handen zoiets moois kunt neerzetten, dat je zo’n behendigheid over de bal hebt. Dat je de ruimte kunt inschatten, dat je verder kunt kijken waar de bal is, terwijl je de controle over de bal behoudt. Dat vind ik echt te mooi. Dat is de magie. Het is toch bizar wat sommige gasten met een bal kunnen doen. Die totale controle over de bal is de kunst van het hockey. Want hockey is alles: het is hard en fysiek, maar het is ook behendigheid. Het is kunst.’

De bal is als een vrouw

‘Toen ik in de C’tjes speelde van Almere was mijn vader (Alex Verga, oud-international van Argentinië, vroeger de dragende kracht achter hoofdklasser Almere en nu assistent bij Jong Oranje en Kampong) de coach. Dan stonden we op de training en riep mijn pa, midden in het partijtje: “Stop maar!!” Dan maakte hij altijd hetzelfde geintje. Hij zei: “Jongens, de bal is als een mooie vrouw, met mooie borsten. Iedereen wil haar hebben. Iedereen vecht ervoor. Maar op deze manier gaan we nooit winnen. We moeten de bal verdelen. Als we met z’n allen tegelijkertijd ernaartoe gaan en kluitjeshockey spelen, wordt het ellende.” Daar leerden we van. Dan kwam ik thuis en wist ik: de bal is als een vrouw, en iedereen wil die bal hebben. Dat vertelde ik natuurlijk niet aan mijn moeder.

‘Ik wil de bal altijd hebben. Daar ben ik trots op. Het maakt niet uit in welk team ik speel of hoe belangrijk de wedstrijd is. Dat heb ik ontwikkeld. Ik zal me nooit verstoppen. Omdat ik het te leuk vind om de bal te hebben. En te mooi om te hockeyen. Ik ben verliefd op het spel. Als ik seks kon hebben met het spel, zou ik het doen. Het is intensief. Je moet slim zijn, hockey is als de perfecte vrouw.’

Floris Evers is de held van Verga

‘Floris Evers is een van de mooiste hockeyers ooit. Ik heb zijn stijl geprobeerd te kopiëren. Ik wilde zijn zoals hij was. Ik heb altijd opgekeken naar balvirtuozen. In 2002 gingen mijn Argentijnse neefjes Lucas en Matias Cammareri bij SCHC spelen. Daar hockeyde Evers en ging ik vaak kijken. Later mocht ik met hem samenspelen bij Amsterdam. Wij hebben het tikkie-takkie hockey geperfectioneerd op de club. Als aanvaller achter de linkervoet van de verdediger staan. Inspelen en terugkaatsen. Give en go. Dat oefenden we eindeloos met Evers. Kijk maar die goal terug tegen Rotterdam, in de finale in 2012. Combineren vanaf de middenlijn. Tak, tak, tak, tak, tak. Billy Bakker scoorde bij de tweede paal. Evers leerde mij altijd plezier te hebben op de training. Er altijd te zijn. De training als iets leuks te zien. Of je nou moe bent. Of je nou brak bent. Je moet gewoon gáán. Voorop lopen. Ik heb geleerd liefde voor het spel te hebben. Van Evers. Van mijn vader, van mensen als Taco van den Honert. Daarom geniet ik zo van die potjes met de Boekaniers, een club van oud-Hoofdklassespelers en internationals, waar ik in het bestuur zit. Daar zitten alleen maar mensen die liefde voor het spel hebben.’

Duitse en Spaanse voorbeelden

‘Evers is mijn held. Maar verder vind ik Duitse internationals als Tobias Hauke fantastisch. Moritz Fürste. Mooie spelers. Vroeger was ik fan van de Spaanse voorhoede: Eduard Tubau. Pol Amat. Santi Freixa. Legendarische namen. Ik zal zelf ook nooit verliezen waarom ik ooit op hockey ben gegaan. Ik zit op hockey, omdat ik de verdediger wil verneuken. Als ze dan in mijn rug gaan duwen, me fysiek moeten aanpakken, vind ik dat alleen maar mooi. Als ik dat allemaal niet had gewild, was ik wel op volleybal gegaan.’

‘Ik ben nu minder solistisch dan vroeger. Ik heb mijn spel aangepast, ook omdat het niveau steeds hoger en moeilijker werd. Laatst zat ik met Billy Bakker in de kleedkamer. Helemaal gesloopt. Dan zeggen we ook tegen elkaar: soms zouden we eigenlijk niet moeten trainen. Maar het is te leuk. Dan denken mensen misschien, o dat zijn Billy en Vali, die doen en zijn cool. Maar we blijven eigenlijk gewoon twee kleine jochies, die denken: hoe mooi is dit. Je wilt gewoon niets missen. Ik houd van de kleedkamer. Met altijd dezelfde grappen. Duizend keer dezelfde grap, en dat-ie duizend keer valt en iedereen zich weer suf lacht. Dan heeft iemand een nieuwe broek gekocht en wordt-ie toch helemaal afgezeken. De warming-up tijdens de dinsdagtraining: wat is er het weekend gebeurd? Wie is met wie naar bed gegaan? Dat soort dingen ga ik zo missen, als ik ooit stop.’

De schaduwkant: op zoek naar erkenning

‘Er zullen altijd mensen zijn die me dramatisch vinden, of niet goed genoeg voor Oranje. Van de mensen die er echt verstand van hebben, krijg ik erkenning. Binnen de teams waar ik speel, word ik niet onderschat. Misschien van buiten wel. Maar ik heb in al die jaren in het Nederlands elftal, sinds mijn debuut in 2009, maar veertien wedstrijden gemist. Vroeger maakte ik me heel druk om wat mensen vinden. Dat is die onzekere kant van me. Dat ik nooit serieus word genomen. ‘Vali’: dat staat altijd voor lachen, leuk pielen, lekker gek, Vali neemt geen blad voor zijn mond. Daar heb ik wel mee geworsteld. Ik heb de schijn altijd tegen. Met het vreselijke incident met Seve van Ass, waarbij ik met mijn stick zijn tanden keihard raak. Het scooterongeluk, waardoor ik wedstrijden moest missen. Mensen hebben dan snel een oordeel klaar. Begrijpelijk, maar niet altijd terecht.’

‘Ik dacht tijdens de Olympische Spelen van Rio – waar het niet liep –  ook dat ik als persoon weer de verbinder moest zijn. Het gezelligheidsdier. Maar ik had daar als mens moeten zeggen: tot hier en niet verder. Wat zijn de problemen, wat is jouw probleem met hem? Na de Spelen dacht ik: ik kap met Oranje, als het zo moet. Of ik ga helpen de cultuur te veranderen. Dat laatste is gebeurd. Mijn rol in het Nederlands elftal is toch belangrijker dan ik eerst dacht.’

Alles eruit halen op het WK en de Olympische Spelen

‘Ik wil de allerbeste Vali zijn de komende jaren. Ik ben nu volwassener. Ik ga nu anders met dingen om. Verdedigend bewaak ik ook meer de balans op het middenveld, daarnaast wil ik komend seizoen meer goals maken, met behulp van Billy en Mirco, zodat ik op het WK en de Olympische Spelen kan pieken. Ik ga nu mijn beste jaren in. Ik wil er het maximale uithalen. Mentaal moet ik nog iets sterker worden. Maar ik ben al een stuk completer dan een paar jaar geleden. Dat maakt het ook mooi. Ik heb er heel veel zin in. Ik ben sociaal, ik hou van mensen. Als je niet van mensen houdt, wordt het lastig voor je in een teamsport. Mijn liefde voor het spel is ook de liefde voor de mensen waarmee ik speel.’

 

Share

De weg naar het WK-zilver van Bhubaneswar: een overzicht in artikelen

De sudden death van de shoot-outs. Het zijn eigenlijk al te veel Engelse woorden in één zin. Het klinkt lelijk, maar het geeft aan hoe dichtbij het Nederlands elftal was bij WK-goud. Na het brons en het zilver van Delhi en Den Haag was goud in Bhubaneswar verdiend geweest voor de Nederlandse hockeyers.

Voor hockey.nl volgde ik de WK-missie vanaf de voorbereiding op de voet en heb ik hier alle artikelen gebundeld over het WK in India, van de voorbereiding, het selectiemoment, het vierlandentoernooi in Valencia, tot de laatste shoot-out van Jeroen Hertzberger.

Samen met mijn collega’s – Jeroen Mansier met smakelijke repo’s en minidocu’s vanachter de schermen van Oranje, en Koen Suyk met fijne foto’s – zag ik hoe Oranje één shoot-out van de wereldtitel verwijderd bleef. Het gevoel dat overheerst is er een van diepe teleurstelling, maar we mogen in mijn ogen ook blij zijn wat Oranje heeft gepresteerd.

Een leerschool in de poule tegen Duitsland (1-4) in de poule, waarin tien minuten de structuur even weg was. Een epische overwinning op thuisland India in een kolkend Kalinga Stadium. Een gewonnen thriller tegen het machtige Australië en een bizarre schaakpot in de finale, met plotwendingen tijdens de shoot-outs. Oranje was een push, een schijnbeweging, een moeilijk hoekje verwijderd van de wereldtitel.

IMG_20181218_164828
Op de perstribune van het Kalinga Stadium met collega’s van The Times of India.

Het WK in Bhubaneswar was een paar weken ‘Hockeywood’, een combinatie tussen hockey en Bollywood, zoals ik het zelf graag noem. Als India speelde en vijftienduizend Indiërs het volkslied meezongen, ging dat door merg en been. De rode vuurpijlen die de lucht in schoten na elk doelpunt verveelden echt nooit.

Dat Oranje naast het goud greep, was niet volgens de missie, dus in die definitie is de missie mislukt.

Wie er elke dag bij is, ook de momenten dat er in een leeg stadion wordt getraind, als de stilte voor de storm, kan concluderen dat het niet alleen maar een mislukte missie was. Het zilver van Den Haag in 2014 was het hoogst haalbare. Het gat met de nummer 1 Australië was groot. Dit zilver is van een andere orde. Een met perspectief, na een mooi toernooi, dat behalve de saaie finale reclame was voor het hockey. Het was jammer dat zo weinig buitenlandse fans van deze sprookjesachtige sfeer konden genieten.

Er waren spelers die dit zilver een extra glans geven. Niet alleen hockeyers als onder andere keeper Pirmin Blaak, Sander Baart, Seve van Ass en Billy Bakker toonden dat ze goed in het toernooi zaten en over bijzondere kwaliteiten beschikken. Juist ook de ruime voldoendes of achten die talenten Thijs van Dam, Lars Balk, Thierry Brinkman, Jonas de Geus en Joep de Mol soms scoorden, geven hoop voor de toekomst. Zoals de ruggengraat van het hele team en de spelers sterk genoeg was om tegenslagen te overwinnen.

‘De weg naar het WK-zilver van Bhubaneswar’ had als titel hierboven ook de ‘De weg naar het WK-goud van Bhubaneswar’ kunnen heten. Ik feliciteer de Belgen. Zij verdienden de hoofdprijs net zo hard als Nederland. Al speelden ze tegen Nederland op een manier die de attractiviteit niet ten goede kwam. Maar dat is niet verboden. Hockey is geen jurysport. Misschien is deze finale wat je krijgt, als je drie loodzware wedstrijden in vier dagen propt.

Ik koester de momenten die ik India mee heb mogen maken, het contact met collega’s en de spelers, de hectische interviews na de wedstrijd, de rustige interviews the day after, de artikelen die heb ik met veel plezier heb geschreven. De sympathieke Indiase journalisten, die nooit positief zijn over hun eigen team, omdat ze een succesvol verleden met zich meezeulen. Misschien ga ik zelfs het gedrang in de mixed zone van het Kalinga Stadium nog missen. Het had voor het Nederlands elftal en de Oranje-volgers, nog epischer kunnen zijn, met veel meer voldoening. Maar in het hockeygekke India heeft het Nederlands elftal zijn visitekaartje afgegeven. Het verschil tussen goud en zilver was letterlijk een paar centimeter. Dat is weleens anders geweest.

De vraag die overblijft: wanneer voeren wij die rode vuurpijlen in als er gescoord wordt in de hoofdklasse?

Artikelen WK India

WK-historie

Het selectiemoment

VALENCIA, SPAIN - OCTOBER 29: Netherlands v Spain match during 4 Nations Mens Tournament on October 29, 2018 in Valencia, Spain. (Photo by David Aliaga/Get Ready Images)
Nederland-Spanje. Foto: David Aliaga/Get Ready Images

Het vierlandentoernooi in Valencia en oefenwedstrijden

De concurrentie

De week voor het WK – grote interviews

De eerste WK-week van Oranje

BHUBANESWAR (INDIA) - Supporters India tijdens Canada-India bij het WK Hockey heren. COPYRIGHT KOEN SUYK
Supporters India tijdens Canada-India bij het WK Hockey heren. Foto: Koen Suyk

Over het hockeygekke India

De andere landen tijdens het WK

2018KS_N7P6589
Pirmin Blaak loopt weg na een shoot-out tegen België. Foto: Koen Suyk

De laatste WK-week van Oranje

BHUBANESWAR, INDIA - Nederlands team met zilver na de finale tussen België en Nederland (0-0) bij het WK Hockey heren in het Kalinga Stadion. Belgie wint de shoot outs . ) COPYRIGHT KOEN SUYK
` De teleurgestelde gezichten bij het Nederlands team met zilver na de finale tussen België en Nederland (0-0) bij het WK Hockey heren in het Kalinga Stadion. België wint de shoot-outs. Foto: Koen Suyk

Voor schitterende kleedkamerbeelden, trainingsreportages, wedstrijdreacties en de bijzondere HockeyTukTuk met internationals van collega Jeroen Mansier (waarmee ik de afgelopen maanden intensief samenwerkte) kijk je hier.

https://www.youtube.com/watch?v=r2rDRh911b0&t=4s

Share

Juryrapport Nico Scheepmaker Beker, nominatie beste sportboek: All-in

Op maandag 26 maart 2018 werd de winnaar van de Nico Scheepmaker Beker bekendgemaakt. De vakjury voor het beste sportboek van het jaar koos ‘Lance, the rise and fall in 14 songs’ als beste sportboek van het jaar 2017. Mijn debuut ‘All-in, een reis door de wereld van het poker’ bij uitgeverij Ambo|Anthos was een van de zes genomineerde boeken, van 45 inzendingen.

Hierbij het juryrapport, ook uitgesproken tijdens de bekendmaking in hotel Schiller in Amsterdam.

All-in is een boek op de grens van sport en kansspel. Sportjournalist Sander Collewijn begint – niet gehinderd door enige kennis – voor zijn opdrachtgevers te schrijven over poker. Hij sleept ons in All-In mee in zijn ontdekkingstocht langs treurige pokertoernooien in België tot en met de paleizen en ordinaire poolparty’s in Las Vegas en de Bahama’s. Om het spel én de opwinding over de mogelijkheid van het winnen van grote geldbedragen beter te begrijpen gaat hij zelf pokeren, online en in Amsterdamse café’s.

Collewijn beschrijft smakelijk de psychologische oorlogsvoering aan de speeltafel met kansloze amateurs als hijzelf die meedogenloos worden leeg getrokken door de vaak weinig sympathieke professionals. Ook laat de auteur zien dat zeker de helft van wat we zien nep is en hoe commerciële pokergrootmachten alles uit de kast trekken om mensen te verleiden tot het online verspelen van hun kapitaal.

Als leek is het makkelijk om je te identificeren met de hoofdpersoon. Een echte page-turner voor iedereen die gefascineerd is door de wereld van het poker. Een verfrissend eerlijk en soepel beschreven reis door het weinig aantrekkelijke universum van het internationale poker. Sander Collewijn bewijst dat een goed sportboek niet altijd over voetbal of wielrennen hoeft te gaan.

COLLEWIJN_All_wt 03 OMSLAG-thumbnail
Omslag All-in, een reis door de wereld van het poker.

Lees ook:

Share

Overzicht media-aandacht boek ‘All-in – Een reis door de wereld van het poker’

Hierbij een overzicht van de media-aandacht voor mijn boek ‘All-in – Een reis door de wereld van het poker’, dat donderdag 9 februari uitkwam. Bestellen kan hier of loop die boekwinkel binnen – en klaag als het boek er niet ligt of uitverkocht is. 

Overzicht print/online media:

PS Het Parool: Angst en verbeelding in de pokerwereld: ‘Je hebt diepe kennis nodig’ (€ Blendle)

FHM: voorpublicatie

Quote: De hype is voorbij, maar je kunt nog steeds pokermiljonair worden

Veronica Magazine: zeven stellingen over poker. Wat klopt wel en wat klopt niet?

DSC_1303

Overzicht radio

Radio 1 De Nieuws BV. Presentatie: Willemijn Veenhoven (met beeld)

NH Lunchroom op Radio Noord-Holland (13:00-13:30). Presentatie: Patricia Nagelkerke

BNR Nieuwsradio bij Hemmen

WNL Nu Al Wakker

Overzicht pokermedia

Pokernews.nl. Interview door Frank op de Woerd. ‘Dit verhaal moest ik gewoon vertellen’

Pokercity. Interview door Pieter Salet. Sander Collewijn: ‘Ik had nog zoveel verhalen te vertellen’

Pokeren.nl recensie: pokerboek All-in is een must-have voor iedere pokeraar

COLLEWIJN_All_wt-03-OMSLAG

Samenvatting Boek

(link naar uitgeverij Ambo Anthos)

Sportjournalist Sander Collewijn beschrijft in All-in zijn reis door de wonderlijke wereld van het poker. Hij gaat voor De Telegraaf en PokerStars verslag doen van internationale pokertoernooien op de Bahama’s en in Las Vegas en raakt gefascineerd door het kaartspel en de pokermiljonairs.

Nederland telt een half miljoen fanatieke pokeraars. Van studenten tot huisvrouwen, van gepensioneerde kettingrokers tot online whizzkids; allemaal beproeven ze hun geluk aan de pokertafel of op pokerwebsites. Waarom oefent het pokerspel zo’n grote aantrekkingskracht uit op gelukszoekers? Wat voor een geheimtaal spreken ze met elkaar? En hoe kunnen ze zo rijk worden dat ze al hun dromen kunnen verwezenlijken?

Het lezen van All-in is de snelste manier om de wereld van het poker te leren kennen.

Share

Maartje Goderie in Melbourne: ‘Nooit gedroomd om te emigreren’

Hockey.nl – In ‘Leven na tophockey’ spreken we oud-tophockeyers over hun leven na Oranje. Wat doen zij nu en op welke manier heeft hun topsportcarrière bijgedragen aan hun keuze? In de vijfde aflevering spreken we oud-international Maartje Goderie. De briljante balafpakster van weleer won olympisch goud in Peking en Londen en is vorig jaar geëmigreerd naar Australië. Hockey.nl sprak haar in Melbourne.

Het ‘no worries’ rolt de eerste paar minuten van het gesprek makkelijk van haar tong, in een fijne koffietent in de straat Brunswick Street in de wijk Fitzroy, net buiten het centrum. Het is 25 graden, de zon schijnt al fel om elf uur ‘s ochtends. Het is volop zomer in Australië. Het is de dag van de gedroomde tennisfinale tussen Roger Federer en Rafael Nadal op de Australian Open. Iets waar de kranten vol mee staan en op straat veel over wordt gepraat. Die sportgekte vindt Goderie de mooiste eigenschap van Australië en het is de reden gebleken waarom ze haar professionele leven in Melbourne kan opbouwen, want de oud-tophockeyster blijft behouden voor de sport.

Aan haar taalgebruik te horen is het duidelijk dat ze al redelijk is geïntegreerd in Melbourne, zover je dat beladen woord tegenwoordig nog mag gebruiken. De wijk Fitzroy doet Goderie denken aan Nijmegen, waar ze woonde en aan de universiteit psychologie studeerde. ‘Het is een beetje hippie en alternatief. Dat ben ik gewend en vind ik heerlijk.’

IMG_8235
Maartje Goderie in enige en laatste seizoen voor Essendon in Melbourne

Nooit serieus over emigratie nagedacht

Het was niet haar grote droom om in het buitenland te wonen. Goderie is ook geen fan van vliegen, terwijl ze dat veel moest doen met het Nederlandse team. Toen ze afgelopen jaar in haar eentje terugvloog omdat haar broer z’n eerste kind had gekregen, vond ze dat behoorlijk spannend. Een leven in het buitenland leek al helemaal geen serieuze optie, gezien haar persoonlijkheid. Maar de liefde overwon.

‘Ik ben wel echt een teammens en vind het lastig om alleen te zijn. Ik mis mijn familie en vrienden. Maar ik realiseer me wel dat ik in een jaar nu iets heb opgebouwd hier’, vertelt de kleine en pezige Goderie op het terras. Nederlands klinkt bij haar zoals je zou verwachten. Engels tegen de bediening komt er al vrij plat Australisch uit. ‘Als ik mijn vriend (Alistair McLennan, Australische oud-speler van Tilburg en Den Bosch, red.) niet had ontmoet, was dit nooit gebeurd. Maar ik ben toch verliefd geworden op hoe hij is. En ik wist dat wel echt een aussie is. Dus…’

Maartje Goderie met de gouden olympische medaille van Peking.

Overvolle prijzenkast

Goderie (32) speelde 125 interlands en stopte op 28-jarige leeftijd met Oranje. Ze is vooral bekend door de enorme energie die ze op de hockeymat legde, en haar schitterende backhand in de olympische finale van Peking. Haar prijzenkast puilt uit. Ze werd in 2005 gekozen tot grootste talent van de wereld door de wereldhockeybond FIH. Met haar club Den Bosch won ze twaalf landstitels en twaalf Europacups. De middenveldster pakte de olympische titel met Oranje in Peking (2008) en Londen (2012) en werd wereldkampioen in Madrid in 2006. Ze debuteerde in 2004 bij Oranje, na de Olympische Spelen van Athene.

Sinds haar afscheid werkte Goderie 28 uur per week bij ggz-instelling Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie Herlaarhof als ontwikkelpsycholoog. Daarnaast was ze mental coach bij De Talentenacademie in Den Bosch waar ze verschillende individuele talentvolle sporters en Nijmegen Dames 1 begeleidde. Toen Goderie en McLennan naar Melbourne verhuisden, ging haar vriend meteen weer aan de slag bij het bedrijf waar hij vijf jaar geleden ook werkte. Hij is elektricien, gespecialiseerd in liften. Een ‘sparky’ noemen ze dat in Australië, vertelt Goderie vrolijk.

Emigreren naar Australië is geen kinnesinne. Het visum is duur en de strenge overheid bewijzen dat Goderie en McLennan werkelijk partners waren, kostte onevenredig veel tijd. Toen dat allemaal geregeld was, kon Goderie voor het eerst in haar leven even niets doen – cruisen noemt ze het zelf – en de stad verkennen. Het was stilte voor de storm. Wat rust om haar maatschappelijke leven voor de komende tijd in te richten. Dat was niet zo makkelijk, want haar universitaire diploma psychologie wordt niet 1-op-1 geaccepteerd in Australië.

Maartje Goderie met de landstitel. Foto: ANP/Sander Koning

De ACDC van Australië

Op zondag 29 januari hadden we het interview met de blondine. Een dag later begon ze aan haar eerste fulltime baan ooit. Ze is nu Athlete Coach &  Development Coordinator. In de woorden van Goderie: ‘Ik word de ACDC – zo noemen ze het hier – van de High Performance afdeling van Hockey Victoria. Voor mij het is spannend omdat vier dagen per week het maximale is wat ik tot nu toe ooit gewerkt heb.Je hebt hier de high performance mannen- en vrouwenselectie. Die noemen ze de Vipers en Vikings. Ik word eindverantwoordelijk voor de talentvolle hockeysters, van zo’n 18 tot 26 jaar.’

Daarnaast wordt ze ook assistent van het herenteam van Powerhouse Hockey Club in St. Kilda, aan het strand. Een topteam in Melbourne dat grote kans maakt op de play-offs. Haar programma is met een fulltime baan en een hockeyteam coachen meteen vol, maar dat past bij de fanatieke Goderie die niet houdt van stilzitten. Haar plannen met het Australische hockey zijn duidelijk.

‘Het is de kracht van het Australische hockey om opportunistisch te zijn en veel goals te maken. Dat vind ik mooi. Het is mijn doel om daar iets aan toe te voegen vanuit de Nederlandse visie. Ik wil niet hun hele speelstijl veranderen. Maar als we het aantal tegengoals iets kunnen beperken. Dan kunnen we verder naar voren blijven gaan. Hier gaan ze altijd naar voren, ook al is het propvol in de aanval. Het is zo’n basis die er hier is ingebakken. Het is een groot verschil hoe wij in Nederland verdedigend zijn opgevoed. Wij houden altijd het centrum dicht.Hier lijkt dat toch iets minder belangrijk. Een uitslag als 6-3 is bijvoorbeeld heel normaal. In Nederland is het in het vrouwen hockey toch vaak een flinke uitslag zoals 10-1 of anders 2-1 of 1-1.’

Australië speelt niet zo fysiek, vindt Goderie

Goderie kan de verschillende speelstijlen mooi nuanceren. ‘Het is vaak: oh wat speelt Australië toch fysiek. Maar ik denk dat het een ander soort fysiek is. Ze zijn hier gewoon krachtig aan de bal. En wat ik mooi vind: ze knallen hier door totdat ze moeten kotsen. Dat is iets wat wij in Nederland toch een stuk minder hebben. Dat zit niet in het Nederlandse hockey. We willen toch vooral mooi hockey blijven spelen. Daar maken ze zich in Australië niet zo druk om. Bij de vrouwen is Nederland overigens wel een stuk verder. Ik mis hier echt de creativiteit. Dat merkte ik ook in het team waar ik zelf speelde. In Nederland ontstaat creativiteit vanzelf. Hier moet je iets meer je best doen daarvoor en ze vragen of ze niet eens naar de andere kant open willen draaien als ze de bal aannemen.’

Maartje Goderie in de wijk Fitzroy in Melbourne

Goderie hockeyde een seizoen bij hockeyclub Essendon in Melbourne, als assistent-coach en speelster. Ondanks dat ze vooral moest wennen aan de speelstijl, werd ze meteen verkozen tot beste speelster van de hele competitie. ‘Het was heel ander hockey. Het was in het begin best pittig om met minder hockeykennis om me heen te spelen. Ik realiseerde me toen ook dat ik in Nederland eigenlijk altijd gehockeyd heb in en met de beste teams.’

Toch was 2017 haar laatste hockeyseizoen in haar actieve carrière. Ze is zwanger. Ze is in de Australische winter uitgerekend. Als haar eerste kind wordt geboren zal het de eerste keer zijn dat haar ouders ook de oversteek maken naar Australië, iets waar ze met veel plezier naar uitkijkt. ‘Mijn eigen hockeycarrière is over. Dat is mooi geweest. Het is nu tijd voor een nieuw leven. Letterlijk. 1 juli ben ik uitgerekend.’

 

Share

‘Je moet de bal eerst strelen, voordat je hem kunt slaan’

Parool – Botic van de Zandschulp werd in december verrassend Nederlands kampioen in het enkelspel, én in het dubbelspel met tennistrainer Sidney de Boer. Martin Simek speelt op de achtergrond een grote rol.

Toen Robin Haase hem na de finale van het NK – 4-6, 7-6, 6-4 – aan het net een nogal slap en snel handje gaf om hem te feliciteren, wist Botic van de Zandschulp dat het goed zat. “Dat betekent dat ik in z’n hoofd was gekropen.” Haase is veruit de beste Nederlandse tennisser op de wereldranglijst, de nummer 58. Van de Zandschulp stond aan het begin van 2016 1180ste van de wereld. Aan het einde van het jaar was hij de nummer 402. Toch werd híj Nederlands kampioen.

Toen dezelfde Van de Zandschulp – die woont in Veenendaal – met zijn tennisvriend Sidney de Boer – uit Zaandam – ook in het dubbelspel op miraculeuze wijze de Nederlandse titel won door het veel hoger aangeslagen duo Wesley Koolhof en Matwé Middelkoop te verslaan, kon De Boer niet stoppen zijn dubbelpartner te knuffelen. Logisch: De Boer staat 1059ste in het dubbel. Van de Zandschulp 568ste.

De Boer is geen natuurtalent. Daarom had de tennistrainer maar één doel in zijn tennisleven: dubbelkampioen van Nederland worden. Een doel dat door anderen nooit serieus werd genomen. “Die titel was daarom echt magisch,” vertelt De Boer in het Frans Otten Stadion in Amsterdam-Zuid.

‘Martin praat veel buiten de baan. Op de baan praat hij zo min mogelijk. Dan laat hij je voelen’

Eigenlijk mochten ze helemaal niet meedoen aan de NK, omdat De Boer buiten de top 20 stond. Alleen met een wildcard konden ze tot het toernooi worden toegelaten. De Boer zat uren achter zijn computer op de F5-knop van zijn toetsenbord te drukken om zijn browser te vernieuwen en te zien of ze ingeloot waren. Van de Zandschulp wist al lang dat de wildcard binnen was, maar zei niets tegen De Boer. Ze moeten er nu nog steeds om lachen.

Botic en Sidney

→ Sidney de Boer (l) en Botic van de Zandschulp. ‘In het begin toen Martin bij ons op de baan stond, dacht ik: wat is dit voor verstrooide man? Maar nu ik de progressie bij Sidney zie, snap ik het.’ Foto: Mats Van Soolingen

Eerst zonder bal

Als tennisdubbel – en als interviewduo – vullen ze elkaar aan en hebben ze veel plezier samen. Het verbindende element en de inspirator in hun verhaal is de Tsjechische Nederlander Martin Simek, de excentrieke radio- en televisiemaker én tennistrainer. Simek (63) kan zelf niet meer alle slagen voordoen, maar weet zijn levenslange ervaring als tenniscoach nog steeds over te brengen. Ambitieuze tennissers vliegen regelmatig naar Zuid-Italië, naar het woeste Calabrië, om zich te laten bijscholen op hun moeilijke weg door de lagere regionen van het internationale toptennis, de futures en de challengers.

Anderhalf jaar geleden trok De Boer de stoute schoenen aan en ging naar Simek toe. “Martin, ik zou graag nog een goede tennisspeler willen worden.”

Simek vertelt vanuit Calabrië wat er daarna gebeurde. Hij moet eerst potlood en papier pakken, omdat hij tijdens het gesprek wil tekenen. “Sidney was al 24 jaar en ‘maar’ de nummer 50 van Nederland. Toen ik begon te werken met Michiel Schapers (uiteindelijk een van de meest succesvolle tennissers van Nederland) was hij 21 jaar oud en stond hij twaalfde van Nederland. Maar ik vond Sidney een leuke jongen. Ik heb hem eerst zonder bal laten tennissen en bewegen. Ik wilde zien of hij het talent van Johan Cruijff of René van de Kerkhof had. En Sidney bleek geen Cruijff.”

Water in een rivier

Toch was Simek ontroerd door de tennisliefde van De Boer, die alle boeken over tennis had gelezen. “Maar daar heb je niets aan,” zegt Simek. “Dat is alleen maar ballast. Daar word je gek van. Het is tweedehands kennis. Kennis moet je doorleven. Zoals Cruijff zei. Je gaat het pas zien als je het doorhebt. Dus heb ik een plan gemaakt voor Sidney. Ik wil dat hij een van de jongste coaches wordt die straks op de proftour tennissers gaat begeleiden. Sidneys grootste talent is bescheidenheid en incasseringsvermogen. Laatst zei hij dat het zoeken naar de juiste uitvoering van een tennisslag hetzelfde is als water dat zijn weg zoekt in een rivier. Dat is het belangrijkste wat hij tot nu toe tegen me gezegd heeft.”

Succes in het dubbelspel en een toekomst als coach komen voor De Boer steeds dichterbij dankzij de begeleiding van Simek. “Martin vindt dat je eerst de bal moet kunnen strelen, voordat je hard naar de overkant kunt slaan. Martin praat veel buiten de baan. Op de baan praat hij zo min mogelijk. Dan laat hij je voelen wat je beter moet doen. Bij de return maak ik een te grote achterzwaai. Dus knipte hij de snaren uit m’n racket en deden we een oefening waarbij de bal door mijn racket moest. Dan houd je wel op een achterzwaai te maken. Martin is een mentor voor mij. Hij traint mij op alle vlakken. Maar ik ben geen gelovige of zo. Dat hij een profeet is en ik hem aanbid.”

Van de Zandschulp onderbreekt hem hard lachend: “Een beetje wel! In het begin toen Martin bij ons op de baan stond, dacht ik: wat is dit voor verstrooide man? Maar nu ik de progressie bij Sidney zie, snap ik het.”

Carrière voorbij

De Nederlandse tenniswereld was in december vooral verbaasd over de manier waarop Van de Zandschulp Nederlands kampioen werd. Hij was zo zenuwachtig dat hij hoopte dat hij de toss zou winnen en Haase kon laten beginnen met serveren. Dat mislukte. Haase won de toss en liet slim zijn nerveuze tegenstander als eerste serveren. Van de Zandschulp leverde meteen zijn service in en werd pas rustig nadat hij zijn eerste game had gewonnen. Daarna ging hij steeds beter spelen en in de derde set vloog hij over de baan, terwijl hij de beste tennisser van Nederland van hoek naar hoek stuurde.

Simek

→ Martin Simek: ‘Ik heb een plan gemaakt. Ik wil dat Sidney een van de jongste coaches wordt op de proftour.’ANP Kippa

Twee jaar geleden nog leek de tenniscarrière van Van de Zandschulp voorbij. Hij had in een douche een virus opgelopen en kreeg allemaal blaasjes op z’n handen en voeten. Zijn handen begonnen te vervellen en hij kon geen racket vasthouden. Het gleed telkens uit zijn handen. Toen zijn handen eindelijk genezen waren, koos hij er in november 2015 voor om zijn tenniscarrière toch nog drie jaar de kans te geven. Hij traint nu met Bas Coulier bij Amstelpark en spart af en toe met De Boer en Simek in Amsterdam.

Als een liefhebber

Zijn held is de Spanjaard Rafael Nadal. Misschien mag hij tijdens het ABN Amrotoernooi in Rotterdam met hem trainen. Want de prestaties van de Nederlandse enkel- en dubbelkampioen zijn niet onopgemerkt gebleven. Hij heeft van toernooidirecteur Richard Krajicek een wildcard gekregen voor het kwalificatietoernooi.

Al bij hun eerste ontmoeting werd Simek betoverd door zijn talent. Als het aan Simek ligt, speelt Van de Zandschulp binnen een paar jaar Davis Cup voor Nederland. “Ik wist niet wat ik zag. Een soort Miroslav Mecir. Normale spelers oefenen slagen. Maar spelers als John McEnroe en Mecir hebben geen slagen. Die zitten aan de bal zoals een liefhebber aan de vrouw zit. Die raakt ze met aandacht. Niet met wellust, maar met gevoel voor de vrouw.”

Simek wacht op een seintje van Van de Zandschulp om hem te mogen coachen. Misschien dat hij komend seizoen kan doorstoten, zodat hij daarna kwalificaties voor een grand slam mag spelen. Simek: “Botic behandelt ook iedere bal met gevoel. Hij is een hele gevoelige jongen. Je ziet tegenwoordig veel aangeleerde spelers. Maar ik zie sinds die eerste ontmoeting iemand die op geheel eigen wijze tennist. Ik denk dat die jongen heel groot kan worden. Als ik met hem ga werken wordt hij snel top 100. Maar hij heeft me nog niet gevraagd.”

Share