Categoriearchief: Hockey

Over de prijzenregen van de hockeysters hing een schaduw van angst en verdriet (Onderzoek NRC)

Hockeyvrouwen – Na de gewonnen Olympische Spelen van Tokio bleek er een angstcultuur te heersen onder bondscoach Alyson Annan. NRC onderzocht waaruit deze cultuur bestond. De vrouwenhockeyploeg, die dit weekend aan het WK begint, is nog altijd bezig een gezonde topsportcultuur te creëren.

Het is bloedheet in Tokio, tijdens de Olympische Spelen. Als een hockeyster van het Nederlands team in de zon komt, kan er altijd iemand zijn die er een corrigerende opmerking over maakt. Dat is de afspraak, in het Oranje van bondscoach Alyson Annan. In de zon zitten kan de prestaties verminderen.

De controle in de vrouwenhockeyploeg is groot. Al jaren. Vooral van de bondscoach, maar ook van de leidende speelsters binnen het team. Wanneer iemand met een mooie auto van zijn sponsor op Instagram staat, wordt dit door Annan belachelijk gemaakt. Als iemand mooie krullen heeft en hiermee prominent ¬¬op social media staat, kan diegene een smalende opmerking van de geboren Australische krijgen. Jezelf prominent op de voorgrond plaatsen is niet de bedoeling. Het team is belangrijker dan het individu. Zo heeft ze het meegekregen van Ric Charlesworth, haar leermeester in de tijd dat ze als hockeyster voor Australië uitkwam.

De Nederlandse hockeysters beginnen deze week aan het WK dat wordt gespeeld in Amstelveen en Terrassa. De afgelopen jaren won het team alles onder leiding van bondscoach Alyson Annan, in 2015 aangesteld. Europees kampioen, wereldkampioen en olympisch kampioen in Tokio.

De hockeybond besloot om niet het volledige rapport openbaar te maken. Dat er een angstcultuur was, was evident. Waaruit die bestond, bleef onopgehelderd. De speelsters zelf waren niet tevreden met de samenvatting van de KNHB. Ze kwamen drie dagen later met een statement, waarin ze zich beklaagden over de gemiste signalen: „Het gevolg is dat er een heel verdrietige situatie is ontstaan waarbinnen zowel speelsters als stafleden zijn geschaad.”

NRC deed de afgelopen maanden onderzoek naar de cultuur binnen de vrouwenhockeyploeg, een van de succesvolste Nederlandse sportteams in de moderne tijd. NRC sprak met 36 direct en indirect betrokkenen, vaak meerdere keren. Onder hen zijn oud-speelsters, coaches, assistenten, medisch specialisten, managers, bestuursleden van hockeyclubs en ouders van internationals. De feiten in dit verhaal werden steeds door meerdere bronnen bevestigd. Alle betrokkenen spraken op basis van anonimiteit – hun namen zijn bij de redactie bekend. Niemand wil in de hockeywereld bekendstaan als degene die opstond tegen Annan.

Uit het onderzoek rijst het beeld op van een cultuur waarin bondscoach Annan 24 uur per dag totale controle eiste over alles en iedereen. Een team waarin nauwelijks ruimte was voor het individu, speelsters continu op hun tenen liepen en alles in het teken stond van prestaties. Hoe lager iemand in de hiërarchie stond, hoe slechter diegene in de regel werd behandeld. Emotionele en medische grenzen werden overschreden door leidinggevenden. Signalen hiervan zijn sinds 2017 herhaaldelijk naar de KNHB gegaan, maar de hockeybond koos ervoor om Annan te behouden als coach.

Lees verder op nrc.nl (1/7/2022)

Schermafbeelding 2023-01-09 om 19.46.58

Share

Over typische hockey-auto’s en ‘rijbeurtschaamte’ (hockey.nl)

In ‘Hockeyverhalen’ van hockey.nl anekdotes van Sander Collewijn, die o.a. bij Hurley Hoofdklasse speelde. Deze week over hockey-auto’s.  

Als puber keek ik vaak met angst en beven naar het rijschema van mijn hockeyteam. Het was zaak om er zo weinig mogelijk op te staan, want met veel munitie kwamen we niet, als simpele zielen uit de IJsselsteinse middenklasse. Hockeyend kon ik de concurrentie meestal wel bijbenen, maar als het om auto’s ging, kon ik bij voorbaat met een witte vlag wapperen. Mijn ouders hadden wel twee auto’s, maar dat waren geen visitekaartjes. Zij beschikten niet over hockeyfähige voertuigen of twee rijdende middelvingers.

Auto’s waar zeven kinderen in pasten

Dus bad ik elke maand dat we zo min mogelijk op het rijschema voorkwamen, want eenmaal op de parkeerplaats van de hockeyclub legden het wij af tegen de anderen. Bij IJsseloever was de concurrentie op vier wielen al intens. Toen ik in de B’tjes bij Kampong ging spelen, waren we eigenlijk met elk rijschema en bij elke opstelling van chauffeurs bij voorbaat verslagen. Die rij-ouders beschikten over voertuigen die ik op de AutoRAI altijd even streelde, of waar ik het foldertje van vroeg, om thuis bij weg te dromen.

Sleeën van BMW’s met nummers op de achterkant die eindigden in de dertig, veertig of vijftig. Rechthoekige Volvo stationwagens met honden, die duurder waren dan de tweedehands auto van mijn moeder. Familiebusjes met plek voor zeven jeugdspelers, van een Renault Espace tot Jeeps en Range Rovers tot Chrysler Voyagers met eindeloos veel achterbanken, waar meerdere keeperstassen in pasten. Ik keek altijd naar die derde zitrij en droomde dat mijn vader ooit zo rijk zou zijn, dat hij ook zo’n bus kon kopen, ook al waren wij met z’n vieren thuis.

Altijd vriendelijke gezichten, als je met een Volvo aan komt rijden

Volvo is de auto van hockeyend Nederland. De enige concurrentie kwam van Saab, het gedistingeerde en intellectuele Zweedse broertje. Een hockeygezin dat met een Saab aan kwam rijden zag er altijd zo gelukkig uit. Dat gezin was gewoon helemaal compleet, met een Saab 900 of 9000. Zeker als er ‘aero’ achter het typebordje stond, wat Zweedse moeilijkdoenerij was voor luxe, zoals Lamborghini ooit de aanduiding ‘SV’ introduceerde, wat voor ‘superveloce’ staat, wat supersnel betekent. Als de tegenstander met een Saab cabrio aan kwam rijden, dan stond je eigenlijk al met 10-0 achter. Maar op de een of andere manier is een Volvo al decennia dé hockey-auto. Het is de magie uit Göteborg. Alsof je bij aanschaf van een hockeystick of een gele broek een Volvo cadeau krijgt.

Of een ouder nou met een gloednieuwe Volvo of juist de alleroudste vierkanten Zweedse doos aan komt zetten maakt niet uit. Of het nou een V40, V50, V60, V70 of een 240, 740 en 940 is. Zolang je niet met een 340 (de lelijkste Volvo ooit) arriveert, hoor je er gewoon bij en word je begroet met vriendelijke gezichten op die parkeerplaats van de hockeyclub. Bij het EK hockey was er een parkeerplaats in het Amsterdamse Bos, speciaal voor Volvo’s. Een eclatant succes. De positie van Volvo als hockey-auto is zo onomstreden, dat de hockeyclub zelfs geld verdient als leden zo’n stuk Scandinavische degelijkheid in huis halen.

En waarom?

De hockeyclub is waar de Volvo zich het best thuis voelt, het is zijn natuurlijke habitat. Hockeyteams veilig vervoeren is zijn tweede natuur. Net als keeperstassen inslikken. Een Volvo is helemaal OSM – Ons Soort Mensen. De Volvo past bij de inborst van de gemiddelde hockeyer, die houdt van veilig, betrouwbaar en ruim, en behoort tot de status quo, maar ook in het geval van hipdoenerij of midlifecrisis, dat kekke modelletje uit de showroom kan trekken. Naar anderen toe geven de ouders een belangrijk signaal met een Volvo: jouw kinderen zijn bij ons in de auto veilig. En dat is bij dat goedkope Koreaanse koekblik nog maar de vraag, natuurlijk.

Verschil tussen BMW, Audi en Mercedes

Waar Duitse Autobahnvreters als BMW en Audi altijd naadloos passen op de parkeervakken naast het kunstgras, werd een Mercedes vroeger meewarig bekeken op de parkeerplaats van de hockeyclub. Een woord als ‘taxi’ was dan niet van de lucht en ook het label nouveau riche paste volgens de hockeywereld bij de auto met prominente ster, die zich liever associeert met oud geld. Hoewel het Duitse merk de laatste jaren beter bij het hockey lijkt te passen en ook vaker sponsor is bij de hockeyclub. Dat vertelt dat het hockey wel degelijk volkser is geworden.

Mijn vader had helaas de allergoedkoopste BMW van de prijslijst. Een felrode BMW 316i, waarbij mijn vader voor aankoop geen enkele optie had aangevinkt en zeker niet de optie, dat het modeltype subtiel verwijderd was van de achterkant, waardoor je moest raden met wat voor model je te maken had en altijd kon acteren dat je auto twintigduizend euro duurder was.

De halve straat liep bij aankoop nog uit voor ons rode gevaarte, maar eenmaal bij de hockeyclub verbleekte deze auto bij het superieure Zweedse en Duitse ruimtegeweld. Want mijn vader kon ook geen stationwagen betalen, maar had net genoeg geld in de knip voor een sedan. Een sedan, daar heb je als hockeyteam met keepers- en sticktassen niets aan. Wij hadden ten opzichte van mijn teamgenoten overduidelijk een BMW light. Een budget-BMW. We hadden net zo goed met een Lada aan kunnen komen.

Tot overmaat van ramp raakte mijn vader op een gegeven moment werkloos – in between jobs noem je dat nu, wij noemden dat toen nog gewoon werkloos – waardoor hij eerst een Ford Sierra reed en daarna een tweedehands Audi 80. Ik schaamde me ondertussen dood als we de verplichte rijbeurt hadden op de hockeyclub, en dan moest ik tussendoor ook nog presteren op het hockeyveld.

De meerijd-lobby begon al op de training

Duizend doden stierf ik op de dag dat mijn vader met zijn tweedehands blik aan kwam rijden bij Kampong. Of we tegen Schaerweijde of Laren moesten spelen, interesseerde me die zaterdag in eerste instantie niet. Als de afstand maar kort was en niemand publiekelijk onze auto afkeurde, met een dodelijke blik naar die IJsselsteinse paupers. Als er überhaupt maar iemand mee wilde rijden, en we het niet tegen vier Volvo’s op moesten nemen.

Want dat is het allerergste dat je kon overkomen als hockeypuber, naast een blauwtje lopen op het AB-feest (been there, done that): dat niemand met je mee wilde, als je ouders een rijbeurt hadden.

Om mijn kansen te vergroten begon ik al met lobbyen op de training. ‘Hey Pietje, mijn vader rijdt zaterdag….dan kun jij mooi met ons meerijden?’ zei ik dan zo beheerst mogelijk. Zo ging ik al mijn hockeyvriendjes langs voor de meerijd-lobby. Het enige dat me nog kon gebeuren, was een onverwachte ouder die niet op het rijschema stond, die ook naar de uitwedstrijd ging en over een superieur voertuig beschikte.

Als iemand een Volvo of BMW had, wist je dat je teamgenoten daar in zouden stappen, om zich te vergapen aan het dashboard met wortelnotenhout. Dat onze Ford Sierra ramen had, die je bij warm weer zelf naar beneden moest slingeren, was gênant en onacceptabel, in mijn ogen.

Ordinair om te veel te patsen met je auto, op de hockeyclub

Dat ik zo onzeker en statusgevoelig was, en me nogal snel schaamde, zegt vooral veel over mij natuurlijk. En over het gemiddelde wagenpark van de hockeyclub. Want dat wagenpark is altijd driedubbel modaal. Iedereen kent de hockeyclubs waar elke zondag in de rust van Dames of Heren 1 de omroeper strengheid veinst en de lippen tuit.

‘Wil diegene met de blauwe Pors-sche met kenteken [xx-xx-xx] alstublieft de auto verplaatsen? U blokkeert de ingang. Dank u.’

Een Porsche is geen hockey-auto avant la lettre, maar past wel naadloos in het wagenpark van de hockeyclub. Een soort BMW-plus. Het enige wat je niet mag doen op de hockeyclub is uitvoerig over je auto praten. Dat is ordinair. Je mag ongestraft met de allerdikste auto van twee ton aan komen zetten. Graag zelfs. Daar hoort als huisregel wel bij dat je doet alsof het de normaalste zaak van de wereld is.

Als de Volvo de hockey-auto is, dan is de Citroën 2CV de natuurlijke tegenpool. De anti-hockey-auto, met als bijnaam ‘Lelijke Eend’. De ultieme hockey-auto is betrouwbaar, groot, geschikt voor een heel hockeyteam, heeft status en is aan de prijs. De Eend is dat allemaal niet. Die is onbetrouwbaar, onhandig, klein, gevaarlijk, zonder status en heel goedkoop. Als je een scherpe bocht maakte met de Eend, hoopte je dat ie niet op zijn kant ging liggen. Tegenwoordig is een Eend lekker cult, maar het was ooit gewoon de goedkoopste auto op de prijslijst.

De Eend was helaas ook de auto van mijn moeder. Als zij me naar de training bracht, vroeg ik haar nog net niet om me een halve kilometer voor de hockeyclub af te zetten, want de rest kon ik wel joggen.

Als student is elke auto wel acceptabel

Op de een of andere manier was al die auto- en puberschaamte voorbij, toen de senioren waren bereikt. Als je als student überhaupt een auto hebt, ben je een koning. Als de club er een voor je heeft geregeld, ben je een keizer. Als je een hockey-auto rijdt met eigen naam op de zijkant, speel je in het Nederlands elftal.

Toen we met Kampong op hdm moesten spelen, ging ik met een van mijn favoriete teamgenoten mee. Hij had gelobbyd in het clubhuis, en toen hij me vertelde dat we een kwartier eerder moesten vertrekken dan onze teamgenoten, omdat zijn Eend niet harder ging dan negentig, was ik verkocht.

Op weg naar hdm werd het te heet in de auto, waarna we de roosters open zetten, onder de voorramen (!). Het raam ging open, een klapperraam dat maar twee standen kende, dicht of half open. Ondertussen draaiden we Bob Dylan, waar mijn teamgenoot elke minuut me attendeerde op de brille van Dylan. In opperbeste stemming arriveerden we in Den Haag, waar we hdm, die met een zogenaamde ‘vario’ speelde, wat in de praktijk betekende dat er bizar veel ruimte in hun centrum was, met 2-5 oprolden. Ik scoorde ondanks cirkelvrees mijn eerste hoofdklassedoelpunt ooit en was extatisch.

De terugreis, met extreem veel windgeruis, en in een slakkentempo van negentig kilometer per uur, was de fijnste terugrit ooit, van een hockeywedstrijd. Daar kon geen Duitse of Zweedse zes-in-lijn tegenop.

Share

De opkomst en ondergang van de aluminium stick (hockey.nl)

In ‘Hockeyverhalen’ anekdotes van hockey.nl van Sander Collewijn, die o.a. bij Hurley Hoofdklasse speelde. Deze week over de Alutech, de aluminium stick van Dita die furore maakte op de hockeyvelden, maar ook weer werd verboden.

De Koude Oorlog en de dreiging van kernraketten waren in de jaren negentig nauwelijks verdwenen, of er kwam iets anders voor in de plaats. De lancering van een hockeywapen, waarmee je harder kon slaan dan ooit. ‘Van 0 tot 100 in 2 seconden’ was de ronkende advertentietekst van stickfabrikant Dita, die een op handen zijnde snelheidslimiet op de hockeyvelden suggereerde.

Dit was geen revolutie, maar moest een openbaring worden. In plaats van slappe schoten met dat Aziatische hout tegen leren legguards, kon elke sterveling straks met honderd kilometer per uur op goal slaan en zichzelf superman wanen.

Niemand van ons team had ooit die hockeystick van aluminium in handen gehad, maar toen de gordijntjes gekapselde teamgenoot met misschien wel de rijkste ouders van het team het veld op kwam lopen met een blauw fluorescerende stick, rende iedereen erop af.

Dit was hem dan. De Dita Alutech 600.

De duurste stick die er op dat moment bestond. Er was ook nog een Alutech 500 en 3000 verkrijgbaar. De Alutech 3000. Het klonk als een moordwapen uit de Terminator-films.

Het geluid van de Alutech was ongelofelijk

Er is veel te vertellen over de Alutech, maar het eerste wat bij iedereen als eerste te binnen schiet, die dit gevaarte heeft meegemaakt, is het geluid dat werd geproduceerd als het aluminium de hockeybal raakte. Zoals het supersonische vliegtuig Concorde elke dag miljoenen burgers liet schrikken, als het weer met een knal door de geluidsbarrière raasde, zo bezorgde het geluid van de Alutech best wat hockeyers nachtmerries.

Om het geluid van deze stick te kunnen omschrijven, moet je eerst het geluid van een kunststof of houten stick tegen een bal duiden.

Plok?

Tok?

Iets gedempts in ieder geval.

De Alutech zei altijd een soort snerpend ‘Ping’, een geluid dat door merg en been ging en ook meteen de hockeyer met aluminium op het veld identificeerde, als je al niet verblind was door de kleur. Hockeyen tegen een Alutech was zeventig minuten lang luisteren naar een blikken geluid.

Het was een groot contrast met het beschaafde en karakteristieke geluid van het Pakistaanse hout tegen een heerlijke Kookaburra-bal. Maar de meningen hierover zijn verdeeld. De Alutech hockeyers zeiden zelf dat ze wel genoten van dat honkbal-geluid. Ook een kwestie van smaak dus.

Natuurlijk weerhield dat schelle geluid ons in Kampong Jongens B1 er niet van om op de training massaal het nieuwe slagwapen te proberen. De jongen met de Alutech was tijdelijk de populairste speler van het team, als die klasgenoot met die nieuwste spelcomputer. Testen van het revolutionaire wapen deden we als jochies vaak tegen beter weten in, omdat je al kon raden dat je ouders niet twee keer zoveel gingen betalen voor een hockeystick, als er normale alternatieven waren. Maar de marketing van het nieuwe superwapen was slim.

Een belangrijk verkoopargument was opvallend genoeg de duurzaamheid. ‘Praktisch onverslijtbaar’, stond er dan ook in de advertentie van Dita. Dat kwam niet alleen door het aluminium, dat heel lang mee moest gaan. Het was ook de kop van geperst en gelakt hout. En het was juist die kop die mede de ondergang betekende van de Alutech.

Niet de meest comfortabele stick

Het moet gezegd: slaan met de Alutech was anders dan alles wat je tot nu toe had meegemaakt. Als je de bal goed raakte, kon je hard slaan. Heel hard. Harder dan hout. Het gaf keepers en medespelers kopzorgen. Verder bleek de stick niet in alle opzichten een grote winnaar. De Alutech werd door de meeste hockeyers niet als de meest comfortabele stick gezien. Balbehandeling was soms lastig. Hij was wat log. Een strafcorner stoppen was vrij onmogelijk. Als het koud was, deed de stick pijn aan je handen.

De Alutech was op het oog perfect voor ouderwetse ausputzers, voor verdedigers, die met lange klappen de aanval wilden bereiken en bij de strafcorner naar voren werden geschoven als aangewezen kanon. Mensen die van zware sticks hielden. Die iets massief in hun handen wilden hebben. Dat het merk Easton – producent van honkbalknuppels – ook een aluminum stick maakte in die tijd zegt genoeg over de achtergrond van deze nieuwe stick, die ook door TK werd geproduceerd.

Verboden

Na een aanvankelijke hype van het peperdure nieuwe materiaal, toen het cool was om early adapter te zijn, ebde op een gegeven moment de aandacht weg. Er werden geen nieuwe helden door het wapen geboren, die dankzij het materiaal het Nederlands elftal haalden, omdat ze opeens vijftig doelpunten per seizoen maakten. Sterker nog, het nieuwe materiaal zou slachtoffers maken. De vervangbare, gelijmde kop bleek een loszittende kop.

Regelmatig vloog er ergens op de wereld wel een kop van een Alutech over de hockeyvelden. Zomaar tegen medespelers aan, met alle gevolgen van dien. De stick bleek niet altijd even duurzaam. Als de stick brak, konden de aluminum splinters levensgevaarlijk zijn voor andere hockeyers. En zo werd de stick door de wereld hockeyfederatie FIH rond de eeuwwisseling verboden.

Misschien dat er nog een Alutech ergens op zolder of in een hockeymuseum ligt. Want daar hoort hij zeker thuis. De aluminium stick bleek achteraf een slimme tussenoplossing, een stap verder dan het ouderwetse hout. Ze zijn allang niet meer nodig.  De kunststof stick die snel zou volgen combineert effectief het voordeel van een Alutech – power – met veel meer gevoel, richting het ouderwetse hout.

Maar er zullen zeker liefhebbers te vinden zijn die ook nu nog zweren bij hun aluminium wapen.

Share

De weg naar het WK-zilver van Bhubaneswar: een overzicht in artikelen

De sudden death van de shoot-outs. Het zijn eigenlijk al te veel Engelse woorden in één zin. Het klinkt lelijk, maar het geeft aan hoe dichtbij het Nederlands elftal was bij WK-goud. Na het brons en het zilver van Delhi en Den Haag was goud in Bhubaneswar verdiend geweest voor de Nederlandse hockeyers.

Voor hockey.nl volgde ik de WK-missie vanaf de voorbereiding op de voet en heb ik hier alle artikelen gebundeld over het WK in India, van de voorbereiding, het selectiemoment, het vierlandentoernooi in Valencia, tot de laatste shoot-out van Jeroen Hertzberger.

Samen met mijn collega’s – Jeroen Mansier met smakelijke repo’s en minidocu’s vanachter de schermen van Oranje, en Koen Suyk met fijne foto’s – zag ik hoe Oranje één shoot-out van de wereldtitel verwijderd bleef. Het gevoel dat overheerst is er een van diepe teleurstelling, maar we mogen in mijn ogen ook blij zijn wat Oranje heeft gepresteerd.

Een leerschool in de poule tegen Duitsland (1-4) in de poule, waarin tien minuten de structuur even weg was. Een epische overwinning op thuisland India in een kolkend Kalinga Stadium. Een gewonnen thriller tegen het machtige Australië en een bizarre schaakpot in de finale, met plotwendingen tijdens de shoot-outs. Oranje was een push, een schijnbeweging, een moeilijk hoekje verwijderd van de wereldtitel.

IMG_20181218_164828
Op de perstribune van het Kalinga Stadium met collega’s van The Times of India.

Het WK in Bhubaneswar was een paar weken ‘Hockeywood’, een combinatie tussen hockey en Bollywood, zoals ik het zelf graag noem. Als India speelde en vijftienduizend Indiërs het volkslied meezongen, ging dat door merg en been. De rode vuurpijlen die de lucht in schoten na elk doelpunt verveelden echt nooit.

Dat Oranje naast het goud greep, was niet volgens de missie, dus in die definitie is de missie mislukt.

Wie er elke dag bij is, ook de momenten dat er in een leeg stadion wordt getraind, als de stilte voor de storm, kan concluderen dat het niet alleen maar een mislukte missie was. Het zilver van Den Haag in 2014 was het hoogst haalbare. Het gat met de nummer 1 Australië was groot. Dit zilver is van een andere orde. Een met perspectief, na een mooi toernooi, dat behalve de saaie finale reclame was voor het hockey. Het was jammer dat zo weinig buitenlandse fans van deze sprookjesachtige sfeer konden genieten.

Er waren spelers die dit zilver een extra glans geven. Niet alleen hockeyers als onder andere keeper Pirmin Blaak, Sander Baart, Seve van Ass en Billy Bakker toonden dat ze goed in het toernooi zaten en over bijzondere kwaliteiten beschikken. Juist ook de ruime voldoendes of achten die talenten Thijs van Dam, Lars Balk, Thierry Brinkman, Jonas de Geus en Joep de Mol soms scoorden, geven hoop voor de toekomst. Zoals de ruggengraat van het hele team en de spelers sterk genoeg was om tegenslagen te overwinnen.

‘De weg naar het WK-zilver van Bhubaneswar’ had als titel hierboven ook de ‘De weg naar het WK-goud van Bhubaneswar’ kunnen heten. Ik feliciteer de Belgen. Zij verdienden de hoofdprijs net zo hard als Nederland. Al speelden ze tegen Nederland op een manier die de attractiviteit niet ten goede kwam. Maar dat is niet verboden. Hockey is geen jurysport. Misschien is deze finale wat je krijgt, als je drie loodzware wedstrijden in vier dagen propt.

Ik koester de momenten die ik India mee heb mogen maken, het contact met collega’s en de spelers, de hectische interviews na de wedstrijd, de rustige interviews the day after, de artikelen die heb ik met veel plezier heb geschreven. De sympathieke Indiase journalisten, die nooit positief zijn over hun eigen team, omdat ze een succesvol verleden met zich meezeulen. Misschien ga ik zelfs het gedrang in de mixed zone van het Kalinga Stadium nog missen. Het had voor het Nederlands elftal en de Oranje-volgers, nog epischer kunnen zijn, met veel meer voldoening. Maar in het hockeygekke India heeft het Nederlands elftal zijn visitekaartje afgegeven. Het verschil tussen goud en zilver was letterlijk een paar centimeter. Dat is weleens anders geweest.

De vraag die overblijft: wanneer voeren wij die rode vuurpijlen in als er gescoord wordt in de hoofdklasse?

Artikelen WK India

WK-historie

Het selectiemoment

VALENCIA, SPAIN - OCTOBER 29: Netherlands v Spain match during 4 Nations Mens Tournament on October 29, 2018 in Valencia, Spain. (Photo by David Aliaga/Get Ready Images)
Nederland-Spanje. Foto: David Aliaga/Get Ready Images

Het vierlandentoernooi in Valencia en oefenwedstrijden

De concurrentie

De week voor het WK – grote interviews

De eerste WK-week van Oranje

BHUBANESWAR (INDIA) - Supporters India tijdens Canada-India bij het WK Hockey heren. COPYRIGHT KOEN SUYK
Supporters India tijdens Canada-India bij het WK Hockey heren. Foto: Koen Suyk

Over het hockeygekke India

De andere landen tijdens het WK

2018KS_N7P6589
Pirmin Blaak loopt weg na een shoot-out tegen België. Foto: Koen Suyk

De laatste WK-week van Oranje

BHUBANESWAR, INDIA - Nederlands team met zilver na de finale tussen België en Nederland (0-0) bij het WK Hockey heren in het Kalinga Stadion. Belgie wint de shoot outs . ) COPYRIGHT KOEN SUYK
` De teleurgestelde gezichten bij het Nederlands team met zilver na de finale tussen België en Nederland (0-0) bij het WK Hockey heren in het Kalinga Stadion. België wint de shoot-outs. Foto: Koen Suyk

Voor schitterende kleedkamerbeelden, trainingsreportages, wedstrijdreacties en de bijzondere HockeyTukTuk met internationals van collega Jeroen Mansier (waarmee ik de afgelopen maanden intensief samenwerkte) kijk je hier.

https://www.youtube.com/watch?v=r2rDRh911b0&t=4s

Share

Maartje Goderie in Melbourne: ‘Nooit gedroomd om te emigreren’

Hockey.nl – In ‘Leven na tophockey’ spreken we oud-tophockeyers over hun leven na Oranje. Wat doen zij nu en op welke manier heeft hun topsportcarrière bijgedragen aan hun keuze? In de vijfde aflevering spreken we oud-international Maartje Goderie. De briljante balafpakster van weleer won olympisch goud in Peking en Londen en is vorig jaar geëmigreerd naar Australië. Hockey.nl sprak haar in Melbourne.

Het ‘no worries’ rolt de eerste paar minuten van het gesprek makkelijk van haar tong, in een fijne koffietent in de straat Brunswick Street in de wijk Fitzroy, net buiten het centrum. Het is 25 graden, de zon schijnt al fel om elf uur ‘s ochtends. Het is volop zomer in Australië. Het is de dag van de gedroomde tennisfinale tussen Roger Federer en Rafael Nadal op de Australian Open. Iets waar de kranten vol mee staan en op straat veel over wordt gepraat. Die sportgekte vindt Goderie de mooiste eigenschap van Australië en het is de reden gebleken waarom ze haar professionele leven in Melbourne kan opbouwen, want de oud-tophockeyster blijft behouden voor de sport.

Aan haar taalgebruik te horen is het duidelijk dat ze al redelijk is geïntegreerd in Melbourne, zover je dat beladen woord tegenwoordig nog mag gebruiken. De wijk Fitzroy doet Goderie denken aan Nijmegen, waar ze woonde en aan de universiteit psychologie studeerde. ‘Het is een beetje hippie en alternatief. Dat ben ik gewend en vind ik heerlijk.’

IMG_8235
Maartje Goderie in enige en laatste seizoen voor Essendon in Melbourne

Nooit serieus over emigratie nagedacht

Het was niet haar grote droom om in het buitenland te wonen. Goderie is ook geen fan van vliegen, terwijl ze dat veel moest doen met het Nederlandse team. Toen ze afgelopen jaar in haar eentje terugvloog omdat haar broer z’n eerste kind had gekregen, vond ze dat behoorlijk spannend. Een leven in het buitenland leek al helemaal geen serieuze optie, gezien haar persoonlijkheid. Maar de liefde overwon.

‘Ik ben wel echt een teammens en vind het lastig om alleen te zijn. Ik mis mijn familie en vrienden. Maar ik realiseer me wel dat ik in een jaar nu iets heb opgebouwd hier’, vertelt de kleine en pezige Goderie op het terras. Nederlands klinkt bij haar zoals je zou verwachten. Engels tegen de bediening komt er al vrij plat Australisch uit. ‘Als ik mijn vriend (Alistair McLennan, Australische oud-speler van Tilburg en Den Bosch, red.) niet had ontmoet, was dit nooit gebeurd. Maar ik ben toch verliefd geworden op hoe hij is. En ik wist dat wel echt een aussie is. Dus…’

Maartje Goderie met de gouden olympische medaille van Peking.

Overvolle prijzenkast

Goderie (32) speelde 125 interlands en stopte op 28-jarige leeftijd met Oranje. Ze is vooral bekend door de enorme energie die ze op de hockeymat legde, en haar schitterende backhand in de olympische finale van Peking. Haar prijzenkast puilt uit. Ze werd in 2005 gekozen tot grootste talent van de wereld door de wereldhockeybond FIH. Met haar club Den Bosch won ze twaalf landstitels en twaalf Europacups. De middenveldster pakte de olympische titel met Oranje in Peking (2008) en Londen (2012) en werd wereldkampioen in Madrid in 2006. Ze debuteerde in 2004 bij Oranje, na de Olympische Spelen van Athene.

Sinds haar afscheid werkte Goderie 28 uur per week bij ggz-instelling Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie Herlaarhof als ontwikkelpsycholoog. Daarnaast was ze mental coach bij De Talentenacademie in Den Bosch waar ze verschillende individuele talentvolle sporters en Nijmegen Dames 1 begeleidde. Toen Goderie en McLennan naar Melbourne verhuisden, ging haar vriend meteen weer aan de slag bij het bedrijf waar hij vijf jaar geleden ook werkte. Hij is elektricien, gespecialiseerd in liften. Een ‘sparky’ noemen ze dat in Australië, vertelt Goderie vrolijk.

Emigreren naar Australië is geen kinnesinne. Het visum is duur en de strenge overheid bewijzen dat Goderie en McLennan werkelijk partners waren, kostte onevenredig veel tijd. Toen dat allemaal geregeld was, kon Goderie voor het eerst in haar leven even niets doen – cruisen noemt ze het zelf – en de stad verkennen. Het was stilte voor de storm. Wat rust om haar maatschappelijke leven voor de komende tijd in te richten. Dat was niet zo makkelijk, want haar universitaire diploma psychologie wordt niet 1-op-1 geaccepteerd in Australië.

Maartje Goderie met de landstitel. Foto: ANP/Sander Koning

De ACDC van Australië

Op zondag 29 januari hadden we het interview met de blondine. Een dag later begon ze aan haar eerste fulltime baan ooit. Ze is nu Athlete Coach &  Development Coordinator. In de woorden van Goderie: ‘Ik word de ACDC – zo noemen ze het hier – van de High Performance afdeling van Hockey Victoria. Voor mij het is spannend omdat vier dagen per week het maximale is wat ik tot nu toe ooit gewerkt heb.Je hebt hier de high performance mannen- en vrouwenselectie. Die noemen ze de Vipers en Vikings. Ik word eindverantwoordelijk voor de talentvolle hockeysters, van zo’n 18 tot 26 jaar.’

Daarnaast wordt ze ook assistent van het herenteam van Powerhouse Hockey Club in St. Kilda, aan het strand. Een topteam in Melbourne dat grote kans maakt op de play-offs. Haar programma is met een fulltime baan en een hockeyteam coachen meteen vol, maar dat past bij de fanatieke Goderie die niet houdt van stilzitten. Haar plannen met het Australische hockey zijn duidelijk.

‘Het is de kracht van het Australische hockey om opportunistisch te zijn en veel goals te maken. Dat vind ik mooi. Het is mijn doel om daar iets aan toe te voegen vanuit de Nederlandse visie. Ik wil niet hun hele speelstijl veranderen. Maar als we het aantal tegengoals iets kunnen beperken. Dan kunnen we verder naar voren blijven gaan. Hier gaan ze altijd naar voren, ook al is het propvol in de aanval. Het is zo’n basis die er hier is ingebakken. Het is een groot verschil hoe wij in Nederland verdedigend zijn opgevoed. Wij houden altijd het centrum dicht.Hier lijkt dat toch iets minder belangrijk. Een uitslag als 6-3 is bijvoorbeeld heel normaal. In Nederland is het in het vrouwen hockey toch vaak een flinke uitslag zoals 10-1 of anders 2-1 of 1-1.’

Australië speelt niet zo fysiek, vindt Goderie

Goderie kan de verschillende speelstijlen mooi nuanceren. ‘Het is vaak: oh wat speelt Australië toch fysiek. Maar ik denk dat het een ander soort fysiek is. Ze zijn hier gewoon krachtig aan de bal. En wat ik mooi vind: ze knallen hier door totdat ze moeten kotsen. Dat is iets wat wij in Nederland toch een stuk minder hebben. Dat zit niet in het Nederlandse hockey. We willen toch vooral mooi hockey blijven spelen. Daar maken ze zich in Australië niet zo druk om. Bij de vrouwen is Nederland overigens wel een stuk verder. Ik mis hier echt de creativiteit. Dat merkte ik ook in het team waar ik zelf speelde. In Nederland ontstaat creativiteit vanzelf. Hier moet je iets meer je best doen daarvoor en ze vragen of ze niet eens naar de andere kant open willen draaien als ze de bal aannemen.’

Maartje Goderie in de wijk Fitzroy in Melbourne

Goderie hockeyde een seizoen bij hockeyclub Essendon in Melbourne, als assistent-coach en speelster. Ondanks dat ze vooral moest wennen aan de speelstijl, werd ze meteen verkozen tot beste speelster van de hele competitie. ‘Het was heel ander hockey. Het was in het begin best pittig om met minder hockeykennis om me heen te spelen. Ik realiseerde me toen ook dat ik in Nederland eigenlijk altijd gehockeyd heb in en met de beste teams.’

Toch was 2017 haar laatste hockeyseizoen in haar actieve carrière. Ze is zwanger. Ze is in de Australische winter uitgerekend. Als haar eerste kind wordt geboren zal het de eerste keer zijn dat haar ouders ook de oversteek maken naar Australië, iets waar ze met veel plezier naar uitkijkt. ‘Mijn eigen hockeycarrière is over. Dat is mooi geweest. Het is nu tijd voor een nieuw leven. Letterlijk. 1 juli ben ik uitgerekend.’

 

Share

Een ode aan de sublieme clubhockeyer die moest toekijken in Rio

Hockey.nl – Vrij geruisloos, tussen het geweld van de Ellens, Naomi’s en Maartjes van deze wereld, passeerde het besluit van Constantijn Jonker om te stoppen met Oranje. Hij kreeg op dit podium ook geen vijftal ‘Anekdotes’ van anderen om zijn interlandcarrière te eren. Toch verdient het Goudhaantje van Kampong dat nooit een Goudhaantje werd bij Oranje zijn eigen ode.

Alles in het leven draait om timing. En dat staat niet alleen in de goed verkochte boekjes van de Braziliaanse schrijver Paolo Coelho. Op het moment dat Constantijn Jonker definitief niet meeging naar Rio de Janeiro als lid van de zestienkoppige olympische selectie, maar als reserve, maakte hij in een oefeninterland vier doelpunten tegen Ierland. Nederland won, met 5-0. Tsja.

Tien jaar eerder: ‘Die jongen doet echt helemaal niets op de training. Echt, zoveel talent. Maar hij doet niets’. Paul Robbert Lankhout – dan assistent bij Kampong – vertelde het om Jonker af te serveren als notoire luilak. Ik geloofde hem niet helemaal. Met Hurley Heren 1 – waar ik toen speelde – kregen we videobeelden te zien van de gevaarlijke spelers van Kampong. Ik zie een piepjonge middenvelder met krullen, die vier, vijf man voorbij wandelt vanaf de rechterzijlijn en dan de rust bewaart om de bal met zijn backhand laag tegen de zijplank te plaatsen. Als hij niets zou doen, zou hij niet zoveel goals maken als jonkie. Maar een ‘werker’, nee dat is hij niet. Het was zo’n natuurlijke actie die niemand van ons team zou kunnen maken. We werden er bang van.

Een Taco van den Honert. Een Floris Evers.

Jonker is vergroeid met bal en stick. Zijn rechterarm mondt uit in een hockeykrul. Een Taco van den Honert. Een Floris Evers. Niet snel, maar met de geslaagde solo als handelsmerk. Al snel komt hij in Oranje. Dan een tijd niet – ook op eigen initiatief. Maar als Jonker gas geeft, zit hij in de selectie voor het WK in Den Haag. De natuurlijke rondingen van zijn lichaam zijn dan bijna verruild voor een sixpack.

Maar vanaf de tribune zie ik wat iedereen ook ziet. Dat Jonker niet echt een grote rol speelt op internationaal niveau. De lijm die hij normaal bij Kampong op zijn stick heeft zitten, kleeft wat minder op hoger niveau. Hij krijgt soms de bal met veel ruimte voor zich, maar dan doet hij er weinig mee. Heel hard naar voren rennen is niet zijn specialiteit. Echt geschikt is Jonker als hockey gespeeld wordt op een kluitje. Met heel weinig ruimte. Hij moet pas in het 23-metergebied de bal krijgen. Hij is de koning van de tweede paal. In de kleine ruimte glorieert de hockeyer Jonker en dribbelt-ie zich naar het paradijs.

Maar in het internationale powerhockey op strakke nylon velden, waar ook minder getalenteerde maar krachtigere types met een kunststof stick een bal kunnen aannemen en wél hard naar voren rennen, onderscheidt Jonker zich minder. Als hockey op zand zou worden gespeeld. Of in de modder. Of op beton. Of op gravel. Of op straat. Of op echt gras. Of alleen in Pakistan en in India. Als buitenspel nog zou bestaan en de ruimtes kleiner waren. Als we allemaal nog met houten sticks hockeyden, die we elke week met tweecomponenten lijm zouden behandelen. Dan was ‘Connie’ de beste hockeyer van de wereld.

Uitstervend ras op de hockeyvelden

Eigenlijk is Jonker tien jaar te laat geboren. Hij – de tovenaar op de vierkante meter – is een uitstervend ras op de hockeyvelden. Vermoord door de flats en coaches met headsets op die geïnteresseerd zijn in hoe goed Jonker mee kan verdedigen en hoe hij z’n verdediger ‘aanloopt’. In een bochtje of toch recht op de man af.

Gelukkig is er clubhockey. Daar is Constantijn Jonker wel het Goudhaantje. Daar scoort hij op een 3-3 stand tegen landskampioen Oranje Zwart op de vrijdagavond in de laatste minuut vanaf de achterlijn een onmogelijke backhand. Schiet hij Kampong Europa in. Daar, aan de Laan van Maarschalkerweerd, op de plek waar hij leerde hockeyen en nooit meer wegging. Daar is hij op zijn plek. Daar is hij altijd belangrijk. Daar is de lijm op zijn stick oerkrachtig en rijgt hij, jaar in jaar uit, de velddoelpunten aaneen.

Connie. Blijf daar nog lang hockeyen. Het liefst in Heren 1. En anders bij de veteranen. Daar vind je je natuurlijke habitat snel weer terug. Als het lichaam tegen begint te sputteren. Als kracht en snelheid vervagen. Wat blijft er dan nog over? Jouw dribbel en je gevoel voor positie.

Ga dus kijken in Utrecht. Hij speelt met rugnummer 10, het rugnummer waar elke jongen van droomt (In Oranje speelde je met rugnummer 27). Je herkent hem snel, want hij verliest nooit de bal. De bescheiden Constantijn Jonker. Connie voor teamgenoten en fans. Een sieraad. Dank voor alles wat je het Nederlands Elftal hebt gegeven. Laat de jeugd elk weekend zien hoe hockey eigenlijk gespeeld moet worden.

Met gevoel.

P.S. Ondanks bovenstaand betoog benieuwd hoe je het had gedaan in Rio. Had jij op kunnen staan tegen België? De ban gebroken? Zoals je bij Kampong zo vaak doet? Het enige wat ik me kan herinneren van Rio is die foto van die enorme sixpack en dat smalle koppie. Helemaal het schompes getraind en bizar veel aan de gewichten gehangen. In ruil daarvoor mocht je naar de openingsceremonie en zag je vanaf de tribune hoe jouw vervangers weinig scoorden. Weet je wat raar blijft: 0,42. Dat is jouw moyenne in Oranje. 39 doelpunten in 93 interlands. Dat is beter dan bovenstaand verhaal doet suggereren. Tsja.

https://www.youtube.com/watch?v=mtJlsdmHFLI

Gepubliceerd op Hockey.nl

Share

Gefrustreerde Jeroen Hertzberger: ‘Is 34 te oud voor Tokio? En 33, 32, 31 en 30 dan?’

Hockey.nl – Hard gooide Jeroen Hertzberger zijn hockeystick weg nadat hij op fenomenale wijze de 3-1 had gescoord tegen HGC, zijn tweede van de middag tegen de Wassenaarse ploeg. Het tekende de frustratie van de topscorer van de Hoofdklasse dievan bondscoach Max Caldas had gehoord dat zijn interlandcarrière voorlopig voorbij is. Met zijn stick en zijn mond liet hij zien dat hij nog niet moet worden afgeschreven.

Aan het einde van het interview dat hij liever niet wil geven, borrelt de passie op. Hertzberger, die dit jaar een contract ‘voor het leven’ tekende bij Rotterdam, reageert op de vraag of hij het niet prettig vindt dat hij nu even vakantie heeft, na een lang jaar met de Olympische Spelen in Rio de Janeiro en bijna aansluitend de hockeycompetitie. Zijn ogen spuwen vuur. Hij kijkt de drie verslaggevers niet aan, sterker nog hij blijft op het veld van Rotterdam minutenlang naar een punt in het luchtledige kijken, terwijl zijn mond wel beweegt. Maar zijn boodschap laat aan duidelijkheid niets te wensen over: hij is een topsporter.

Rotterdam - Rotterdam - HGC Heren, Hoofdklasse Hockey Heren, Seizoen 2016-2017, 27-11-2016, Rotterdam - HGC 4-1, Jeroen Hertzberger scoort en gooit uit boosheid en frustratie zijn stik weg.
Als Hertzberger de 3-1 maakt, gooit hij zijn hockeystick hard weg. Foto Willem Vernes.

Vurige monoloog

Hertzberger: ‘Rust? Ik vind dat altijd zo’n onzin. Ik ben nu gewoon ready to go. Het is topsport en daar kies je voor. Dan moet je niet zeuren over een lang seizoen. Eerst is er Hoofdklasse, dan zijn de Olympische Spelen, dan is rust en dan ga je er vol voor. Het is niet lékker om even rust te hebben. Je kiest toch voor topsport? Je zorgt er dan voor dat je altijd goed aan de start komt. Ik heb mijn hele leven nog nooit een wedstrijd gemist door een blessure. Daar is een reden voor. Omdat ik achter de schermen mijn lichaam verzorg en niet zeur van: ‘Oh we moeten weer naar Papendal’. Je bent er klaar voor of niet. Je omarmt de levensstijl of niet. En anders moet je gewoon lekker kappen. Dat is hoe ik het zie. Je gaat ervoor of niet. Het is geen hobby. Het is topsport.’

Geen reactie uit het Hertzberger-kamp

Al eerder in de week was een verslaggever van het Algemeen Dagblad voor een paar binnensmonds uitgesproken woorden naar de training van Rotterdam gekomen. Dat is eigenlijk niets voor Hertzberger, die zijn telefoon deze week niet opnam en niet reageerde op het nieuws, waar aanvoerder Robert van der Horst – die ook de wacht was aangezegd – dat wel deed. Het enige wat Hertzberger door de week van zichzelf liet zien was een Instagram-foto waarin hij poseert met een getailleerd Zweeds overhemd. Maar nu, op de wedstrijddag, liet ‘mister perfect’ met het perfect gestylede haar en perfecte kaaklijn ook zien wat een perfecte reactie is op een coach die je laat afvallen. Je houdt je in en spreekt met de hockeystick. Hij kan ook niet anders, wil hij ooit nog geselecteerd worden.

Paul van Ass

Het is de tweede keer in de carrière van Hertzberger dat hem de wacht wordt aangezegd door een bondscoach. Eerder liet Paul van Ass hem afvallen voor de Olympische Spelen van Londen. Daardoor speelde Hertzberger de twee Olympische Spelen waar Oranje vierde werd, in Peking en in Rio de Janeiro. Ondanks zijn 196 interlands (89 doelpunten) in Oranje en het feit dat hij met zestien doelpunten met afstand topscorer is van de Hoofdklasse, moest hij op zijn tanden bijten. ‘Dit is mijn club en daarin ben ik professioneel. Dat is ook mijn werk. Ik neem mijn verantwoordelijkheid om er geen ding van te maken. Of dit de verjonging is van Max? Als 34 te oud is voor de Olympische Spelen van Tokio? Is 33 dat dan ook? En 32, 31 en 30? In dat opzicht heb ik niet zoveel met leeftijd.’

Rotterdam - Rotterdam - HGC Heren, Hoofdklasse Hockey Heren, Seizoen 2016-2017, 27-11-2016, Rotterdam - HGC 4-1, Jeroen Hertzberger scoort en gooit uit boosheid en frustratie zijn stik weg.

Het gezicht van Hertzberger na de 3-1. Foto: Willem Vernes.

Kind van deze hockeygeneratie

Komend jaar gaat Hertzberger trouwen met zijn vriendin Manu. Eind december verwachten ze samen hun eerste kind, een zoon. Als het daarover gaat volgt de enige glimlach van het interview. ‘Wij Hertzbergers krijgen altijd zoons. Het was nooit een 50-50 kans.’ Ondanks het aankomende vaderschap wil de Rotterdammer niet het gas van het pedaal afhalen van zijn interlandcarrière, die hem een zilveren WK-medaille en een gouden EK-medaille opleverde. Hij is duidelijk een kind van deze hockeygeneratie, die niet grossiert in internationale prijzen. Maar net als Hertzberger kunnen zijn collega’s ook geen volle prijzenkast tonen. Waarom hij er uit en anderen niet? Een heel ander scenario tegen HGC zou een hevig teleurgestelde oud-international kunnen zijn, die wat plichtmatig zijn wedstrijdje zou afwerken tegen de play-offkandidaat.

Niets daarvan. Deze zondag was Rotterdam vanaf de eerste seconde heer en meester in eigen stadion. Het was de aanvoerder zelf die de afslag verrichte en meteen voorwaarts trok. Binnen vier minuten kreeg hij de bal en legde hij die hard en strak in het net achter HGC-keeper Sam van der Ven. Het normaal hechte collectief HGC slaapwandelde nogal individueel naar de winterstop en dreigt door de 4-1 nederlaag de aansluiting te missen richting de play-offs voor de landstitel.

Rotterdam - Rotterdam - HGC Heren, Hoofdklasse Hockey Heren, Seizoen 2016-2017, 27-11-2016, Rotterdam - HGC 4-1, Jeroen Hertzberger scoort en gooit uit boosheid en frustratie zijn stik weg.

Rotterdam-aanvoerder Jeroen Hertzberger scoort de 3-1 tegen HGC. Foto: Willem Vernes.

Het verleden draait rondjes om de toekomst

Hertzberger is op dit moment afgeserveerd als ‘het verleden’. Strafcornerkanon en HGC-verdediger Tristan Algera (12 doelpunten), de oud-speler van Jong Oranje, is met 21 andere Hoofdklasse-spelers uitgenodigd voor een trainingsstage van bondscoach Max Caldas. Hij is misschien ‘de toekomst’. Maar vandaag draaide het verleden meerdere keren rondjes om de toekomst. Hertzberger won bijna alle duels van Algera, wat uitmondde in de 3-1, die van grootse schoonheid was. De afgewezen aanvaller nam de bal aan voor de middenlijn, versnelde om Algera heen. Kwam hem nog een keer tegen, dolde hem weer, nu over zijn backhand, en kegelde de bal keihard in de hoek na een lange rush. De stick van Hertzberger vloog daarna door de Rotterdamse lucht. Misschien zat in die actie alle frustratie van de afwijzing. De boodschap was in ieder geval duidelijk: schrijf mij niet af als international.

‘Ik dacht dat ik de laatste twee jaar goed had gespeeld in Oranje. Maar mijn mening is verder vrij onbelangrijk. Er is maar een iemand die bepaalt en dat is Max. Dus ik ga nog harder knokken dan ik al deed en proberen te bewijzen dat ik een van de beste aanvallers van Nederland ben. Maar zelfs dan hoeft het niet te betekenen dat hij voor mij kiest. Dat is helaas de macht die wij als spelers niet hebben.’

Rotterdam – HGC 4-1 (2-1)
‘4 Jeroen Hertzberger 1-0
’23 Dick Möhlmann 1-1
’35 Harry Martin 2-1
’54 Jeroen Hertzberger 3-1
’61 Hidde Turkstra 4-1 (sc)

 

Share

Dit zijn de 9 psychologische kleedkamertrucs van coaches

Column – Je kunt als coach de hele wedstrijd ‘als een idioot’ (René van der Gijp) langs de kant druk lopen doen, zoals Fatih Terim van Turkije. Of je kunt de hele wedstrijd heel heftig kauwgum kauwen, zoals Carlo Ancelotti (ex-Real Madrid, aankomend seizoen Bayern München), en verder een beetje toekijken.

Wetenschappelijk is er nog geen bewijs dat het ene beter is dan het andere.  Soms wordt de rol van de voetbalcoach overschat. Soms wordt hij duidelijk onderschat, in het geval van Danny Blind. Wat telt, is waar de coach wél invloed heeft, en dat is in ieder geval de opstelling. Maar vooral: De Rustbepreking Om Het Tij Te Keren.

Stiekem weet de coach dat zijn grootste moment van invloed in de afgesloten ruimte van de kleedkamer plaats vindt. Maar niet elke coach heeft de ballen om zijn broek te laten zakken in de kleedkamer, zoals Louis van Gaal, heeft de energie van hockeycoach Christoph Bechmann of het charisma en de verbale vaardigheden van Al Pacino: ‘We’re in hell right now gentlemen, and we can stay here and get the shit kicked out of us, or we can fight our way back into the light. We can climb out of hell. One inch at a time.’

Als de eerste helft tegenvalt en de voetballers of sporters onderpresteren of dienst weigeren, kan de coach maar één ding doen. Uitpakken met die epische rustbespreking en vooral, die psychologische truc, zodat de sporters met bloeddoorlopen ogen weer het veld oplopen, in de veronderstelling dat ze een oorlog moeten winnen. Dit zijn 9 veel toegepaste trucs, in willekeurige volgorde.

De Keiharde Afzeikspeech – ook wel Donderspeech.

Zo oud als sport zelf is de donderspeech. Het gaat uit van de oude theorie die je bij de studie communicatiewetenschap aan de universiteit leert – de inleiding tot de communicatiewetenschap A –  de ‘Injectienaaldtheorie’, vooral gangbaar tot de Tweede Wereldoorlog. Dat suggereert dat de media – de zender – alle macht heeft en het publiek dit slikt. Media injecteert, publiek ondergaat het. Coach zeikt af, spelers luisteren?

Maar het probleem met de donderspeech is de timing. De coach kan niet elke rustbespreking keihard schreeuwen,  mensen kleineren en uitkafferen. Een kleedkamer is geen concentratiekamp. Jarenlang elke week twee donderspeeches stompt af. Spelers zullen hun pupillen op de grond richten en mentaal afscheid nemen van deze coach en dat is dodelijk voor het resultaat. De Keiharde Afzeikspeech is de joker in een spel van kaarten, die je als coach per seizoen een handvol keer kan toepassen. Beter dus om deze troefkaart niet in te zetten tijdens de eerste poulewedstrijd.

Maar de stilte valt zo hard dat het wel waar moet zijn

Voor de bejaarden onder jullie: dit is een deel van een songtekst van Van Dik Hout. Wie? Maakt niet uit. Er zijn in ieder geval kinderen op dit nummer verwekt, die nu al bijna aan het doorfokken zijn. De coach kan de kleedkamer inlopen, voor de groep gaan staan en – heel stoer – bewust zijn mond houden. Dit is de truc die een beroep doet op de hiërarchie binnen de groep. Wie is de natuurlijke leider en wie kan het team motiveren? Hij of zij wacht nu totdat de speler of speelster van het team zelf de handschoen aanneemt en het woord neemt.

The Oscar Goes To…

Een huilende coach voor of na een wanprestatie klinkt onrealistisch, maar het gebeurt. Het is ondergetekende overkomen in de bespreking vóór de wedstrijd. Plaats van handeling: een huiskamer in Utrecht, waar we verzamelden voor de wedstrijd in Den Haag. We hadden na de winterstop elke wedstrijd verloren en dus gooide de coach het op emotie. Terwijl de tranen vloeiden had het hele team last van plaatsvervangende schaamte. Nog steeds weten we niet of die coach goed kon acteren of dat de tranen echt waren. Maar dit behoort tot het arsenaal van de coach. Als hij een psychopaat is.

De CR7 van het team helemaal afbranden

Pure manipulatie. Na een belabberde eerste helft de onbetwist beste speler van het team he-le-maal affikken. De grond in boren, zeggen dat hij een schande is voor het team. Psychologisch wekt dit bewondering bij de groep. Zo zo, de coach durft zelfs onze sterspeler aan te pakken.

Niemand die heeft gezien dat de coach zijn sterspeler van tevoren heeft ingelicht over deze situatie.

Met Cruijffiaanse retoriek proberen uit te pakken

‘2-0 is een gevaarlijke stand. Als zij de aansluitingstreffer maken, zullen ze er nog meer in gaan geloven.’

‘Het staat 3-0. Dat is mooi. We hebben de wedstrijd in handen, maar we moeten hem nog wel in de pocket stoppen.’

Etc..

De waterdrager op het schild hijsen

De eerste helft was uien. De mastodonten verslikken zich in hun eigen ambitie en zelfontplooiing. De geprojecteerde sterspeler – we noemen een Kevin de Bruyne – speelt in een ondraaglijk laag tempo. Enter: de minder begaafde linksachter zonder talent die als enige wél presteert.

‘Kijk dan naar Dirk. De modder op zijn sokken, het bloed op zijn wangen. Hij kan misschien niet alles met een bal, maar hij geeft wél 200 procent. Wees meer als Dirk. We moeten allemaal meer als Dirk zijn. We moeten Dirk-voetbal gaan spelen.’

De Grote Verdwijntruc

Dit is de Hans Klok onder de coachtrucs. Niemand nam verantwoordelijkheid tijdens de eerste helft. Dan resteert De Grote Verdwijntruc. Gewoon niet op komen dagen in de kleedkamer. De eerste minuut wacht het team gelaten af. Na een paar minuten begint het lichtje te branden. Dit is die truc, die minimaal één keer per jaar kan worden toegepast. De spelers zullen het zelf met elkaar moeten regelen.

Maximus, Maximus!

Het verhaal dat Richard Krajicek in 1996 de dag voor de gewonnen Wimbledonfinale Braveheart heeft gekeken en wellicht op Daphe Deckers lag is misschien bekend. Dat Frank de Boer bij Ajax zijn video operator de opdracht gaf om wat beelden van Michael Jordan en Lance Armstrong – oh wacht, Lance, echt? – te monteren om de groep te motiveren, is misschien ook bekend. En waarom? Omdat het altijd werkt. Zet een beamer neer, zet het geluid op maximaal en de mannen lopen schuimbekkend het veld op.

Fragmenten: Russel Crowe – Maximus Aurelius – die zegt: “Brothers, what we do in life… echoes in eternity.”

Of het moment dat Aragorn, son of Arathorn, voor het grote Orc-leger staat in de laatste grootste epic battle of Middle Earth, waarin de Dark Lord Sauron wordt verslagen. En schreeuwt: ‘For Frodo,’ waarna hij in z’n eentje op het leger Orcs afrent.

‘Alles gegeven’

Dit is gewoonweg saai, maar zelfs wetenschappelijk is bewezen dat positief coachen beter werkt dan heel kritisch. Een van de meest bijzondere comebacks in het moderne voetbal is de Champions League finale van 1999, toen het Manchester United Bayern München de Duitsers even Duitserde en deed wat de Duitsers zelf altijd doen: in blessuretijd de winnende goal maken. De goals van Teddy Sheringham en Ole Gunnar Solksjaer na de negentigste minuut leverde een 2-1 zege op. En wat zei Ferguson in de kleedkamer in de rust, volgens spits Andy Cole:

‘Hij bleef positief, ondanks dat we 1-0 achter stonden en slecht speelden. Hij benadrukte dat het een Europese finale was en zei dat sommige spelers dit nooit meer zouden meemaken en dat we er alleen ervoor moesten zorgen dat we aan het einde van de wedstrijd het gevoel moesten hebben dat we alles hadden gegeven op het veld.’

Share

Rock ’n Roll Hockeyer

Koppe Koppeschaar, een naam uit een sprookjesboek. Voorbestemd om bij Kampong in de jaren negentig te schitteren op het hockeyveld, maar in tegenstelling tot de eveneens illuster genaamde Taeke Taekema was hockey niet zijn leven. Dat is de muziek. Na een paar jaar hoofdklasse aan de Laan van Maarschalkerweerd vond de eigenwijze en talentvolle Koppeschaar het op 25-jarige leeftijd mooi geweest. Zijn steekpass wordt node gemist. Koppe Koppeschaar

Koppeschaar vertrok altijd een kwartier eerder dan zijn teamgenoten van Kampong naar de uitwedstrijden. De Eend van de familie reed eenmaal niet zo hard en deed er een halve minuut over om de 100 kilometer per uur te halen. In de Citroën 2CV werden er shaggies gedraaid en cassettebandjes gespeeld van voornamelijk Bob Dylan. Het was vijftien jaar geleden de manier voor Koppeschaar en zijn hockeyvrienden om zich voor te bereiden op een competitiewedstrijd. Hockey balanceerde tussen amateurisme en semi-professionalisme in. „Als ik terugkijk op mijn hockeycarrière denk ik meteen aan de ongein die je met elkaar hebt op weg naar de wedstrijd. Dat soort dingen blijven je bij, soms meer nog dan het hockey zelf”, zegt de 38-jarige geschiedenisleraar van het Trinitas Gymnasium in Almere en gitarist van onder andere de band ‘The Starcrossed and Easy’. Die klassieke Eend leeft nog steeds, hij staat nu in Frankrijk bij het huis van zijn ouders en speelt een mooie rol in zijn leven. Jaren geleden werd Koppeschaar met die auto ’s nachts in Amsterdam bijna aangereden door Jelka van Houten. Zij was vroeger de achtergrondzangeres van zijn band, net als jonge zus Carice van Houten. Na acht jaar mondde het weerzien op straat uit in een huwelijk en zoon Walt. Drie jaar geleden kwam Koppeschaar voorbij in alle grote kranten, toen ze trouwden. Jelka was ondertussen uitgegroeid tot bekende actrice en BN-er. „Tsja, die aandacht. Ach, wie leest dat nou? Wij zoeken het in ieder geval niet op. Toen ik Jelka leerde kennen was ze helemaal niet bekend. Ik ben blij dat ze nu doet wat ze leuk vindt en dat het goed gaat. Ik heb de afgelopen jaren veel met haar opgetreden. Tot in elke uithoek van Nederland. Samen muziek maken is zó leuk. Dat is wat ons bindt.”

Bij Kampong wisten ze dondersgoed dat het leven van hun teamgenoot verder ging dan de liefde voor het hockey alleen. Op trainingsstage in Maleisië en Singapore stond Koppeschaar in 2000 in een club in Kuala Lumpur, aangespoord door zijn teamgenoten, op het podium om ‘Play that Funky Music’ op de gitaar te spelen. Samen met vrouw en kind was Koppeschaar deze zomer op een muzikale droomvakantie. Een maand naar muziekstudio’s in Memphis, met uitstapjes naar Graceland en Nashville. Ondertussen speelde hij een partijtje golf op de golfbaan van Justin Timberlake. Na dertien jaar zonder stick en bal zeggen namen van hockeyinternationals als Sander de Wijn en Eva de Goede hem niets. „Jaap Stockmann en Nick Meijer (Nu Bloemendaal, red.), dat zegt me wel iets uiteraard, omdat ik die jongens vroeger nog training heb gegeven. Verder zit ik er helemaal niet meer in. Daarom is het voor mij leuk om weer eens terug te blikken, want hockey heeft me heel veel gegeven”, zegt Koppeschaar op een terras in de Jordaan in Amsterdam waar hij jaren woonde. „ Elke dag ging ik na school samen met Japie (boezemvriend Jaap Biegelaar, red.) naar Kampong met een cricketbat, een tennisracket en een hockeystick. Alleen maar sporten, een toptijd. Kampong is een geweldige club met mensen toen als Wim Cornelis, Naud Naeff en Frits Schilthuizen die er altijd waren. Natuurlijk, het hockeywereldje is een beetje kak en beperkt, maar welk wereldje is dat niet? Dat maakt het spelletje en de mensen die er rondlopen niet minder leuk.”

Met zijn grote bos krullen zag Koppeschaar er anders uit dan zijn keurig gekapte teamgenoten van Kampong, waarvan de meesten lid waren van het studentencorps en rechten, geneeskunde of economie studeerden. Hij, met rugnummer 19, studeerde geschiedenis en toog na de vrijdagavond training het liefst af naar ‘de bunker’ bij Sterrewijk waar hij met zijn maatjes van de band genoot van urenlange jamsessies. Koppeschaar een culthockeyer? Misschien, maar wel met kwaliteiten. Specialiteit: met de ogen richting de zijlijn en het publiek, het lichaam naar rechts gedraaid, iedereen laten denken dat hij een breedtepass gaat geven. Dat was het moment dat Koppeschaar triomfeerde, altijd wachtend tot de spitsen de diepte inliepen om een steekpass te geven. Die timing van de pass en de snelheid van de bal: puur talent.

Lijdzaam moest hij helaas toezien hoe de steekpass steeds minder belangrijk werd in het moderne hockey, waar tegenwoordig een harde flats belangrijker is. „Hockey veranderde al heel erg toen ik zelf speelde”, constateert Koppeschaar, die begon met hockeyen toen buitenspel nog bestond en de ruimtes om te hockeyen kleiner waren. „Het werd van een individuele technische sport echt een teamprestatie, waarbij de bal vooral heel vaak van achter op en neer werd geschoven. Ik vond dat zelf al veel minder leuk om naar te kijken en minder om zelf te doen.”

Samen met oud-international Paul Frederik van Esseveldt en zijn maatje Biegelaar doorliep Koppeschaar alle jeugdteams van Kampong om er op z’n zeventiende te debuteren in het eerste, toen Jacques en Richard Brinkman en Jean-Pierre Pierie daar nog speelden. Als rechtsmidden maakte hij indruk. „Paultje en ik stonden altijd samen op de rechterkant, wij waren in de jeugd niet te houden”, lacht Koppeschaar, die samen met Teun de Nooijer in het Nederlandse jeugdteam speelde. „Donald Drost was toen coach bij Kampong en dat is de beste trainer ooit. Die trainingen die hij gaf waren heerlijk. Ik was zelf ook op mijn best. Later coachten Paul Litjens en Tom van ’t Hek ons. Van ’t Hek is wat mij betreft de beste hockeyer die ik ooit heb zien spelen. Dat merkte ik ook als hij in de trainingen meedeed. Hij kon echt alles goed, zelfs meeverdedigen.”

De hockeycarrière van het talent stopte abrupt toen Rob Bianchi coach werd van Kampong en hij na onenigheid met de oud-voetballer uit het team stapte. „Wij lagen elkaar toen niet zo en ik was ook tamelijk recalcitrant moet ik zeggen. Ik wilde muziek maken, met vrienden op stap. Ik leefde er niet meer voor. Op een gegeven moment merkte ik ook dat ik niet meer de bepalende speler was terwijl ik de beste wilde zijn. Als hockeyer was ik wispelturig en eigenwijs. Dat maakte me ook een goede hockeyer en tot de mens die ik ben. Maar ik zag mezelf niet tot m’n 35ste meehockeyen als middenmotor.”

Koppeschaar sleet zijn hockeydagen een paar jaar in het derde team met zijn oude vriendjes. Totdat Reinoud Wolff kwam. „Koppe, er komt een nieuwe coach, wat dacht je ervan?”, polste Gerold Hoeben, assistent-coach bij het eerste en nu assistent bij het Nederlands elftal. “Daar ben ik hem nog steeds dankbaar voor”, bekent Koppeschaar. “Ik nog twee jaar in het eerste gespeeld in een redelijk goed elftal waarin we keurig zesde werden. Ik ben blij dat ik die twee jaar nog heb meegepakt. Ik wilde mezelf nog een keer bewijzen en het laten zien. Dat is gelukt, ik stond centraal achterin. In de basis.”

Op 25-jarige leeftijd stopte hij abrupt met tophockey en begon het vrije leven voor Koppeschaar. Optreden, jammen, in studio’s hangen. Vrij zijn op zondag. Op zaterdagavond naar een feestje kunnen. Maar de waardering blijft voor al die hockeytrainingen en ritjes in de auto op weg naar de uitwedstrijd. „Ook als leraar op een middelbare school heb ik nog profijt van het hockey. Ik weet wat er voor nodig is om goed te presteren. En: je moet het met z’n allen doen. Dat heb ik wel geleerd. Daar heb ik nog elke dag profijt van. Ik ben Kampong ook ontzettend dankbaar, voor mij was het een heerlijke jeugd daar. ”

<kader>

Muziek    

„Het is een cliché, maar hockey was mijn hobby en muziek is meer mijn leven. Hoewel, met Walt erbij is het kindje ons leven”, aldus Koppeschaar, die net als veel muzikanten met een avondje ‘jammen’ nooit kan stoppen. „Muziek is anders dan hockey, het is niet competitief, een heel ander gevoel.” 

Vroeger was het voor Koppeschaar altijd Bob Dylan, hoewel de liefde voor andere bandjes welaan steeds groter wordt. „Ik heb deze zomer in Amerika Dylan live gezien. Dat was het toch niet helemaal meer. Maar goed hij blijft een legende.”

Waar de ex-hockeyer met wat vrienden begon met de band ‘Starcrossed and Easy’ in Utrecht, heeft hij zijn horizon verruimd en trad hij de afgelopen jaren veel op met singer songwriter Edo Donkers, Bartel Bartels, Diederik Nomden en Van Houten en De Beus. Vroeger was de funk en blues favoriet, nu heeft hij zich meer gefocust op de country. „Ik ben een paar jaar geleden begonnen met het spelen op een mandoline en Pedal Steel Guitar. Country en ‘Bluegrass’ (Amerikaanse muziekstroming uit de jaren 50, de muziek van immigranten in de bergstreken van Oost-Amerika met jazz-achtige invloeden en veelvuldig gebruik van mandoline, red.) is waar ik nu veel naar luister, zoals The Flying Burrito Brothers, Manassas en John Hiatt.” Ondanks het abrupte einde van zijn hockeycarrière pakt hij nog één keer per jaar de stick op. „Ik geef al acht jaar les op het Trinitas Gymnasium in Almere als geschiedenisleraar en we organiseren altijd een hockeytoernooi waar we zelf meedoen. Als je die gastjes dan ziet rennen, daar zitten wel wat talentjes bij hoor.”

Link naar de PDF

Share

Uithuilen kan ergens anders

 

Rick Volkers had in 2011 maar één eis toen hij gevraagd werd om manager te worden van Kampong Heren 1: het team moest weer terug naar de top. UTRECHT-KAMPONG-HEREN I

„Jammer dat Derek van Essen weg is? Nee hoor. Hij was niet goed genoeg, maar vroeg wel altijd veel aandacht. Wij waren verrast dat hij naar Amsterdam ging, maar David is een betere keeper. Derek is niet belangrijk.” Voor een aai over de bol moet je bij iemand anders zijn. De 52-jarige oud-international Volkers wil naar de top. Binden en zelfredzaamheid zijn de woorden die hij het meest gebruikt tijdens het interview bij Volkers BV in Nijkerk. Volkers is de binder. Hij regelt dat Sander de Wijn stage kan lopen bij zijn bedrijf, Erik Bouwens betrokken is bij The Hunger Project, iedereen in het team een taak heeft en het bestuur afspraken nakomt richting de spelers.

Wijlen Frits Schilthuizen, Kampong-icoon, was een manager waar je bij kon uithuilen. Die je naar het treinstation bracht na de training en altijd zeempjes en hockeyschoenen haalde bij de Dita-fabriek in Woerden. Waarvoor een vaste fles Jägermeister klaarstond bij de bar. Dat alles is deze manager niet en dan komt zijn tweede favoriete woord in beeld: zelfredzaamheid. Dat is het mantra van Volkers voor de spelers. „Ik ben geen normale manager, die het water regelt en de shirtjes wast”, vertelt hij. „Daarvoor zijn allemaal commissies ingesteld binnen het team. Ik ben een verlengstuk van het bestuur. Toen mijn oude vriend Martin van Nierop (bestuurslid tophockey, red.) me vroeg als manager wilde ik het alleen doen als we de ambities gingen waarmaken. Ze dromen al meer dan 25 jaar van de top, terwijl de topspelers altijd vertrokken.”

Rechtsbuiten Volkers werd zelf landskampioen met Kampong in 1985 met spelers als Tom van ’t Hek en Arno den Hartog. Daarna viel Kampong, op een Europacuptitel in 1991 na, terug naar de grijze regionen van de hoofdklasse. „Linkerrijtje was lang de ambitie. Linkerrijtje? Wat heb je daaraan?”, kent Volkers het probleem in Utrecht, waar de mannen van Kampong de laatste twintig jaar een bijrol speelden in het Nederlandse hockey, terwijl de jeugdteams continue landskampioen werden maar de mentaliteit nogal studentikoos was. „Er werd die jongens elk jaar wat beloofd, maar dat werd niet nagekomen en daarom vertrokken toppers altijd.” Om het tij te keren startte Volkers in november 2011 een terugkerend topoverleg met Constantijn Jonker, Erik Bouwens, Sander de Wijn, Laurence Docherty, Quirijn Caspers en leden van het bestuur. Om de ambities waar te maken zetten ze de afspraken op papier. Volkers: „De spelers vertelden dat ze naar de top toe wilden. De kern moest blijven en daar moeten internationals (Roderick Weusthof en Robbert Kemperman, red.) bij, zodat de jeugd graag bij ons komt hockeyen. Net als bij Bloemendaal gebeurde. En ja, daarvoor moest het budget omhoog. Daar zijn we met Kampong op alle fronten hard mee bezig.”

Langzaam maar zeker komen de historische tijden weer terug. Vorig jaar haalde Kampong voor het eerst de play-offs. De structurele weg omhoog is definitief ingezet en dat een exponent van de succesvolle generatie nu bijdraagt aan de herrijzenis van de club maakt het des te mooier voor Kampong. ,,Zelfs in de jaren 80 zijn we te weinig landskampioen geworden, maar één keer, terwijl wij het beste team hadden”, blikt Volkers terug op de gloriejaren. „Maar de Kampong-cultuur was toen wel hard. Nooit opgeven, je eigen positie veroveren en het grotere geheel dienen. Dat is lang weggeweest op Kampong. Die hardheid heb ik in me. Ik hou die jongens vaak een spiegel voor. De hele club droomt nu van een landskampioenschap. Daarvoor moet de hele structuur van de club mee. Stap voor stap. Vroeger was mentale weerbaarheid de kracht van Kampong. Daar wil ik weer naartoe. Het terugbrengen naar de jongens. Zelfredzaamheid. Niet gaan uithuilen bij Rick.”

In: Algemeen Dagblad/Utrechts Nieuwsblad 9 maart 2013

Share