Categoriearchief: Artikelen

Het schrijven van het ‘Open Boek’

foto open boekVoor het Rotterdamse full service internetbureau Youwe schreef ik het handboek, een manifest hoe je als werknemers met elkaar omgaat als er weinig hiërarchie is en samenwerkt op basis van vertrouwen. Het uiteindelijke ‘Open Boek’ is losjes gebaseerd op de filosofie van de succesvolle Braziliaanse ondernemer Ricardo Semler en we lieten ons graag inspireren door het handboek van gamesontwikkelaar Valve. Het eigen Open Boek van Youwe is uiteindelijk het product van interviews met werknemers en het bijwonen van verschillende ‘DNA-sessies’. Hieronder de blog die ik op verzoek van CEO Kees van Mourik van Youwe schreef voor www.wijzijnopensource.nl. 

Als Amsterdammer krijg je met de soeplepel een soort oppervlakkig wantrouwen ingegoten naar alles wat uit Rotterdam komt. Het slaat nergens op en misschien is het wel onderdeel van een groter spel, waarbij verschillen accentueren grappiger is dan overeenkomsten omarmen. Maar nu moet ik als Amsterdammer bekennen dat ik tegenwoordig spontaan een glimlach krijg als het over Rotterdam gaat. En dat komt allemaal door jullie.

Gewoon elkaar vertellen hoe het zit (Rotterdam), zonder alles mooier voor te doen (Amsterdam), dat heb ik de afgelopen maanden wel van jullie geleerd. DNA-sessies, MT-sessies, interviews met Youwe werknemers, urenlang gezellig bij Kees – initiator en inspirator van het Open Boek – in de auto zitten: de afgelopen maanden dompelde ik me onder bij Youwe en dankzij de ontspannen en open sfeer is het schrijven van het Open Boek een van mijn mooiste klussen van de afgelopen jaren geworden. Mijn dank gaat uit naar iedereen die hieraan heeft bijgedragen.

Zoals alle mooie dingen in het leven begon deze opdracht met een op het oog niet opzienbarend zinnetje:

‘Ik zoek een journalist/tekstschrijver die een soort van handvest zou willen en kunnen schrijven’.

Youwe-DNA-1

Dat was de inhoud van de  oproep van Kees van Mourik eind februari. Dan kun je nooit beseffen dat er in de zomer zo’n mooi eindproduct zou liggen, gedrukt en wel en met ongeveer de inhoud die we bedacht hadden. Ik beken dat ik het zelf regelmatig opensla, terwijl ik normaal niet snel mijn eigen teksten teruglees. Dit is zoveel meer dan een boekje, het is een mooie visie, een leuke manier om duidelijk te maken hoe je met elkaar kunt samenwerken met minder hiërarchie. Bij Youwe, maar ook bij andere bedrijven.

De totstandkoming van het Open Boek begon allemaal op de negende verdieping van het Manhattan Hotel, waar we ook een heel weekend sliepen met het Operationele Team (OT). Dat deze locatie totaal niet representatief is voor Youwe wist ik toen nog niet. De sfeer was er eentje van een warm bad, als je een warm bad zou omschrijven als vier mensen die heel eerlijk tegen elkaar zijn en alles hardop meteen uitspreken. Kees gaf mij als volledige buitenstaander meteen de lead  om die zitting met het OT door te lopen wat betreft de inhoud van het boek. Nu ben ik geen mietje, dus nam ik die handschoen graag aan. En als je de foto’s van de post-its ziet op die conferentiezaal op de negende verdieping van het Manhattan – waar over sommige punten lang is gediscussieerd en inhoudelijk over is gepraat – is het des te mooier dat het nu concreet is in een boek.

De ontspannen DNA-sessies hielpen enorm. Geen makkelijkere manier om een bedrijf te leren kennen dan daarbij te komen zitten. Eentje in Rotterdam – waar ik door Kees werd geïntroduceerd als de sportjournalist die geen reet begrijpt van het bedrijfsleven, ik kan daar zelf erg hard om lachen – waar met de pizza’s in de mond en de biertjes in de hand verschillende noten werden gekraakt. Veel mensen zeiden gewoon wat ze vonden zonder zich in te houden, wat tot mooie discussies leidde. Dan blijkt dat concluderen dat je het niet met elkaar eens bent, ook heel waardevol kan zijn. Hetzelfde gebeurde in Groningen, hoewel het er hier iets minder hard aan toeging. De lagere bierconsumptie dan in Rotterdam voorkwam dat de tongen te los werden.

Nu ligt het Open Boek voor je neus. Een boek dat volgens de leeswijzer ‘je niet vertelt welke archiefkast je post-its moet halen’, maar waarin wel richtlijnen maar geen regels staan, ‘wat we dagelijks doen en hoe we ons spiegelen’. Ik denk dat niet alleen jullie maar iedereen hier iets van kan opsteken. Ik heb er zelf tijdens het schrijven veel van geleerd. Als ik weer eens op het punt sta ‘om een vlammende e-mail te schrijven’, dan pak ik eerder de telefoon. Allemaal dankzij het Open Boek.Youe-DNA-3

Ik ben benieuwd hoe het ‘rode boekje’ de komende maanden concreet wordt geïmplementeerd bij Youwe en of jullie het überhaupt leuk vinden om te lezen. Mooi zou het zijn als het Open Boek en het gebruik hiervan leidt tot fijne nieuwe klanten en nieuwe business, en natuurlijk meer plezier samen op de werkvloer. Maar dit komt allemaal wel heel erg belerend over. En dat is de enige kritiek die we zelf ook hadden op het handboek. Het moest juist niet te belerend worden, dus het is tijd om deze blog af te ronden. Ik zou zeggen: veel leesplezier en gooi er op de werkvloer af en toe eens een Rotterdamse uitdrukking in. Dan komt de rest vanzelf.

Sander Collewijn

Auteur van het Open Boek.

Share

‘Poker is geen levensdoel, je koopt vrijheid’

Michiel Brummelhuis is de eerste Nederlandse pokerspeler in de historie die de finaletafel van het Main Event van de World Series of Poker in Las Vegas heeft gehaald. De Amsterdammer is nu al zevenhonderdduizend dollar rijker en gaat in november op jacht naar de onwerkelijke 8,3 miljoen en een gouden armband. “Het zwaard van Damokles hangt nu niet meer boven mijn hoofd.”

Twee weken geleden op het McCarran vliegveld in Las Vegas, op Heathrow in Londen: Brummelhuis was uren aan zijn telefoon gekluisterd. Iedereen – de media voorop – wilde een stukje van de jongen die opgroeide in Nieuwkoop en sinds 2004 pokert. “Ik ben gewoon een one day fly”, lacht Brummelhuis bescheiden. Hij kreeg meerdere verzoeken voor documentaires binnen. En zoals het meestal bij hem gaat, als het puntje bij paaltje komt: “Ik dacht: fuck it. Wanneer krijg je nou ooit dit soort kansen? Dit duurt nog een paar maanden en dan ben ik straks weer een nobody. Ik moet er nu van genieten.”

Pokerspeler Michiel Brummelhuis in zijn straat in oudzuid

Genieten is het zeker voor Brummelhuis die net als de andere finalisten van de World Series of Poker al 550 duizend euro mocht ontvangen. Het is de prijs voor minimaal de negende plaats in een veld van 6352 pokerspelers die allemaal tienduizend dollar betaalden om mee te doen aan het Main Event. Dit Main Event geldt als de heilige graal van het poker en het is de plek waar helden worden gecreëerd. In juni was de 32-jarige Brummelhuis nog een redelijk bekende Nederlandse pokerspeler die zich samen met vriendin Anne verheugde op de komst van hun zoontje in september. Een maand later is de ‘grinder’ een superheld en de ambassadeur van pokerminnend Nederland. Zijn historische prestatie betekent weer eens vaderlands succes in een langzaam neergaande spiraal, waarbij steeds minder Nederlandse pokeraars over het geld beschikken om internationale toernooien te spelen. Pokerroom 888 contracteerde hem direct, zodat Brummelhuis het komende jaar gesponsord internationale toernooien kan spelen. Bij de ‘Master Classics of Poker’ in november is hij nu de publiekstrekker. Het Amsterdamse pokertoernooi is zelfs een week verplaatst door het succes van Brummelhuis in de Amerikaanse woestijnstad. Om poker, dat bij de meeste mensen toch een beeld oproept van donkere keldertjes, illegaliteit en zwarte zonnebrillen, in een goed daglicht te stellen praat hij zo simpel mogelijke wijze over het mathematische spel. “Ik probeer nu in jip-en-janneketaal uit te leggen wat poker inhoudt. Ik ben me in ieder geval heel bewust van wat ik zeg,” vertelt Brummelhuis, die Radio 1 en Hart van Nederland moest uitleggen wat hij nou precies had geflikt. “Weinig mensen begrijpen wat poker inhoudt. Dat poker puur om geld draait stuit mensen tegen de borst. Ik denk dat het een misverstand is om te denken dat er veel pokerverslaafden zijn in Nederland. Een vriendin van me werkt in de schuldhulpverlening en die vertelde me dat ze daar in al die jaren pas kortgeleden de eerste pokerverslaafde zagen. Kijk, gokproblemen zijn iets anders, maar poker zie ik niet als een groot gevaar.”

Brummelhuis zelf werd vanaf jonge leeftijd gegrepen door gokkasten en casino’s. “Met blackjack heb je 49 procent kans en met roulette 49,1 procent. Elke keer verlies je dus een beetje. Het huis wint uiteindelijk altijd. Ik heb drie jaar lang behoorlijke bedragen verloren met dat soort ongein. Ik ben vier, vijf keer kapot gegaan en heb zware jaren gehad. Ik heb met poker gelukkig wel geleerd wat plus EV (Expected Value, verwachte winst, red.) is en wat niet.”

Ups en downs horen bij een pokercarrière en Brummelhuis is zeker niet zo’n speler die zich daaraan kan onttrekken. Daarvoor speelt hij te agressief. Een jaar geleden was zijn huidige zegereeks niet in zicht, toen hij elke dag pokerde hij op zijn kantoor in Oud-West, waar hij tien tafels opende op internet en ging ‘cashgamen’ om zijn geld binnen te schrapen. Het liep matig, tot de Master Classics of Poker in Amsterdam in november, waar hij eerste werd bij het toernooi met een inleg van 800 euro en pokergrootheid Marcel Luske achter zich liet. Het leverde 46.800 belastingvrije euro’s op. “Die overwinning kwam op het juiste moment. Daarna haalde ik nog twee finaletafels bij de Utrecht Series of Poker.” De verklaring voor zijn huidige zegereeks: “Ik ben zelf als pokerspeler van de oude generatie en ik werd langzaam voorbijgestreefd door jongere spelers. Sinds dit jaar sta ik weer meer open voor nieuwe inzichten. Ik leer van pokerspelers als Jasper Wetemans en Ruben Visser (winnaar Main Event European Poker Tour Londen, red.). Puur door met ze mee te kijken of samen op zondagavond de belangrijkste toernooien te spelen. Het afgelopen half jaar kijk ik veel trainingsvideo’s op pokersites waardoor mijn spel vooruit is gegaan. Daarnaast gebruik ik nog meer statistieken, zo’n zestig tot tachtig per speler, met de pokersoftware voor het analyseren van de tegenstanders. Daardoor kan ik de ander veel beter inschatten. Ik sta nu open voor collega’s en kan tegen kritiek op mijn spel, dat had ik lang niet gehad. Er zit veel ego in. Je moet nooit denken dat je de beste bent, elke situatie moet je je weer aanpassen.”

Brummelhuis Parool

Brummelhuis hockeyt bij AH & BC Amsterdam in een vriendenteam en tennist fanatiek bij TC Amstelpark. Het sporten is voor hem een goede combinatie samen met het statische pokeren. “Als pokerspeler zit je alleen maar de hele dag, zowel online als bij live toernooien. Dan is het belangrijk voor je fysieke en mentale fitheid om er bij te blijven sporten. Kolonisten, toepen of tennissen? Ik wil elk spel winnen. Wat het ook is. Het spelelement heb ik altijd leuk gevonden. Daarom heb ik er nooit aan gedacht om te stoppen met pokeren, ook toen het slecht ging. Ik vind het spelletje veel te leuk.”

Maar hoe kan hij de eerste Nederlander zijn die de belangrijkste finaletafel haalt binnen het poker? Hoe kun je meer dan zesduizend pokeraars achter je laten in wat door de bekende Amerikaanse pokerspeler Phil Hellmuth (recordhouder op de World Series of Poker met dertien gouden bracelets, red.) een ‘mijnenveld’ wordt genoemd en waarin behendigheid nodig is maar ook zeker een portie geluk?

“Ik ‘run’ gewoon heel goed nu, het zit niet tegen. Ook de bij de WSOP ging het vanaf de eerste dag lekker. Er kwam ook wel wat discipline bij kijken. Er zijn vier momenten geweest waarbij ik mathematisch met mijn hand best ‘all-in’ had kunnen gaan, maar toch heb weggelegd.” “Discipline-folds” heet dat in de wereld van Brummelhuis. Onverklaarbare pokertaal voor de leek, maar vrij vertaald betekent het dat hij zijn hand weglegde in plaats van ongeduldig al zijn chips naar het midden te duwen met de kans uitgeschakeld te worden. “Bij de laatste tien spelers heb ik bijna niets gedaan. Ik vond wel dat ik de finaletafel moest bereiken. Het was onwerkelijk toen het echt gebeurde, surrealistisch.”

Toch kan de run van Brummelhuis niet los gezien worden van zijn negen jaar ervaring, inclusief finaletafels op toernooien in de Bahama’s en Las Vegas. Hij heeft live en online al meer dan een miljoen dollar gewonnen. Nu maakt Brummelhuis zich op voor de mooiste maanden van zijn leven. In september is zijn zoontje uitgerekend, in november gaat de baby al mee naar Las Vegas, net als tientallen vrienden die hem gaan aanmoedigen wereldkampioen te worden en de 8,3 miljoen binnen te slepen. Maar al wint de Amsterdammer het astronomische bedrag, dan nog verandert er weinig in zijn leven. “Het is fijn dat ik nu eindelijk mijn schuld aan de Belastingdienst kan betalen. Die druk is er straks gelukkig niet meer. Het zwaard van Damokles hangt nu niet meer boven mijn hoofd. Voor de rest? Ik ga geen gekke dingen doen. Geen nieuwe auto kopen. Ik heb een hartstikke leuk leven met Anne en mijn vrienden in Amsterdam. En straks krijgen we de baby. Misschien koop ik een groter huis als ik echt veel geld win, maar verder niet. Het belangrijkste wat je krijgt met zoveel geld en mijn leven als pokerspeler is vrijheid. Je koopt de vrijheid om te doen wat je wilt. Poker is verder ook geen levensdoel, je creëert niets nieuws. En dat zou ik later wel willen, wat ik ook ga doen.”

2013 World Series of Poker

Main Event World Series of Poker

Dinsdagochtend 16 juli, Nederlandse tijd, haalde Brummelhuis de finaletafel van het Main Event van de World Series of Poker. De Amsterdammer krijgt nu de kans zich op maandag 4 en dinsdag 5 november in Las Vegas onsterfelijk te pokeren en zich tijdens de ‘November Nine’ te kronen tot wereldkampioen. Brummelhuis neemt het onder andere op tegen vijf Amerikanen, waarvan JC Tran de meeste chips heeft verzameld en de grootste naam is van de twintigers en dertigers aan de finaletafel. Tran wist al meer dan negen miljoen dollar bij elkaar te pokeren in zijn carrière.

Sinds 1971 is de World Series of Poker in Las Vegas is van mei tot juli het jaarlijkse hoogtepunt voor pokerspelers, met het Main Event al jaren als het belangrijkste toernooi. De Amerikaan Chris Moneymaker kwalificeerde zich in 2003 online voor een paar dollar en won het toernooi met 839 deelnemers en een hoofdprijs van 2,5 miljoen dollar. Deze zege en alle media aandacht creëerde de grootste pokerhype tot nu toe. Beste Nederlander op het Main Event was de voormalig Amsterdamse koopman en zanger op het Leidseplein, Marcel Luske. In 2004 eindigde hij als tiende. Mocht Brummelhuis wereldkampioen worden, dan zal het Nederlandse publiek het verhaal van die Amsterdammer en 8,3 miljoen dollar als zoete koek slikken en graag een pokeraccount aanmaken. Het nieuwe wetsvoorstel van staatssecretaris Fred Teeven, voor het liberaliseren van de online kansspelen in 2015, kan op den duur ook zorgen voor een nieuwe pokerhype, omdat online pokeren officieel nog illegaal is.

Gepubliceerd in Het Parool

Share

ATP Bastad: Monte Carlo in Zweden

Een potje tennissen, daarna even zwemmen in de zee en ’s avonds met de Zweedse elite in een nachtclub staan. Voor de tennisprofs is ATP Bastad een partytoernooi, waar tennis niet per se op de eerste plaats staat. De sfeer is extreem ontspannen en dat maakt het voor de bezoeker ook een feest. En ook voor Spaanse tennissers als Fernando Verdasco, zoals u kunt zien.

Wij dachten dat het gewoon om een leuk toernooi aan de Zweedse kust ging, waar we dagenlang graveltennis konden kijken. Dat was niet zo. Dit was Monte Carlo, en dan nog erger. En juist op deze plek zagen we – zonder andere Nederlanders – hoe ‘we’ werden uitgeschakeld op het WK voetbal, tegen Argentinië.

In de Zweedse kustplaats Bastad scheen de Zweedse adel vroeger altijd de profvoetballers te ontmoeten. Dat hoorde ik pas na onze tennisreis, maar eigenlijk verbaasde dit ons niet. De honderden, zo niet duizenden Zweedse jonge meisjes die in vol ornaat paraderen langs de verschillende bizarre grote jachten. De bolides, waarbij onze gehuurde Volkswagen up! (Ik heb op Google gekeken, je schrijft up! echt met een hoofdletter. Ik doe het ook liever niet) in het niet viel. Niet voor niets dat ATP Bastad gesponsord wordt door Mercedes. Ik had al eerder goede verhalen over Bastad gehoord, en dan voornamelijk dat de tennissers dat zelf nogal een mooi toernooi vinden. Tel daarbij de locatie aan zee op en een leuke roadtrip door Zweden, en de keuze voor het bezoeken van Bastad was snel gemaakt toen m’n goede vriend Ardan en ik deze trip planden naar Denemarken en Zweden.

atp-bastad-305x175

Mats Wilander

Vanaf de Zweedse snelweg word je bij de afslag Bastad al getrakteerd op een heerlijke groene oase. Landelijk, en je vraagt echt meteen af waar het tennistoernooi dan is. Nou, dat vonden we dus niet snel. Zelfs met de zee in zicht, was eigenlijk nergens aangegeven waar dit ATP-toernooi plaats vond. Eigenlijk is het behalve de grote parkeerplaats met voornamelijk BMW’s, Audi’s en Mercedessen nergens aan te herkennen. Na een paar keer vragen namen we een klein straatje, waar aan het einde dan toch het kleine stadion aan zee stond. Toen we binnenliepen aan het einde van de dag was de kaartcontrole nergens te bekennen. En eigenlijk hebben we de volgende dag nooit ons kaartje hoeven te laten zien. Toen we voor de eerste keer het stadionnetje binnenliepen waren daar John McEnroe en Mats Wilander aan het dubbelen. Dat vonden we wel een mooie binnenkomer en zou de opmaat zijn van een paar mooie dagen. Wilander oogt trouwens fitter dan menig tennisprof, dus ons respect – naast dat hij met prachtvrouw Annabel Croft het tennis altijd mooi duidt – heeft hij na deze trip nog meer.

IMG_4990

Avondgloren in Bastad

Terwijl de avond viel werd het strand steeds leger (foto boven), maar liepen de terrassen langzaam vol met gele en rode broeken. In Nederland zouden we het publiek ‘yuppen’ noemen. Je kunt ze ook de elite noemen: langzaam veranderde Bastad – overdag leek alles nog normaal op het strand qua publiek – in het Monte Carlo van Zweden. Rijke, rijke, rijke, hele rijke mensen. Die er allemaal tiptop uitzagen. Echt elite kon je ze ook weer niet noemen, omdat je het gevoel had dat je af en toe meer met nouveau riche te maken had dan mensen met smaak. Beschaafd rijk en ordinair rijk liep hier een beetje door elkaar heen, zo in de haven van Bastad. Volendam meets Wassenaar. Ronduit hilarisch waren de Zweedse deernes, die zich massaal en in groepjes aan het grote publiek toonden. Het uitzicht vanaf de zijkant was spectaculair. Een soort catwalk, waarbij de volledig getunede meisjes, in de heerlijkste jurkjes, zichzelf verkochten aan de rijke aanwezige mannen. Mannen die geen gehuurde Volkswagen up! rijden, in ieder geval. Twee gemene delers bij de jonge vrouwen: uiterlijk ronduit schitterend. Oogopslag doods. Je kunt het ook de oogopslag van de golddigger noemen. Gehaaid, de ogen schichtig van links naar rechts: wie draagt het mooiste klokje en de duurste schoenen? Wie is er bekend en wie is er professioneel tennisser?

In het cluppie met Andujar

Om een lang verhaal kort te maken: wij twee gezonde Nederlandse jongens keken onze ogen uit daar in dat gekke Bastad. Toen we de laatste avond ook nog naar de club gingen (de nachtclub, niet de tennisclub) beleefden we de apotheose van ons bezoek aan het Monte Carlo van Zweden. Na tien minuten in da club zei ik tegen Ardan: “Ik vind de mensen in een club in Las Vegas of de Bahama’s echt heel gezellig, vergeleken met deze mensen hier.”

Ik overdreef niet. De sfeer in de club, die bestond uit twee delen – en waar er nog een extra verdieping was, maar daar stond een uitsmijter – zou ik willen omschrijven als La Grande Bellezza Junior. In deze bijzondere film is er in het begin een dancescene die vooral surrealistisch aanvoelt. Vervreemdend. Zo voelde het ook in Bastad. Alsof ik naar een surrealistische film aan het kijken was, waarbij de mensen alleen maar met zichzelf bezig waren. Geen oog voor anderen, voor emoties, of wat dan ook. Mensen die acteren, in plaats van zijn.

https://www.youtube.com/watch?v=b6cI1crJBFU

Dat wil niet zeggen dat je geen plezier kunt hebben natuurlijk. Ik zag het allemaal als een sociologisch experiment en wentelde me in de decadentie. We genoten van de vrouw die speciaal voor de Zweedse elite in de club aan het plafond hing en allemaal trucjes deed die je vriendin niet kan (of wil doen). In de andere area van de club was er een gitarist die meespeelde met de DJ (een Aziaat, de enige in heel Bastad, tenzij je mijn Indonesische DNA meerekent).

IMG_4967

Ik zag de allermooiste vrouw van de club om de Spaanse tennisser Pablo Andujar heen hangen. Andujar, die met zijn korte broek, hoog opgetrokken sokken en Timberlands het minst fashionable was gekleed van iedereen in de club. Hij vermaakte zich wel. En misschien was ik wel jaloers. We zagen een andere bekende tennisser, die een wat minder fraai exemplaar (dat is echt moeilijk te vinden daar) om z’n arm had hangen. Ik lachte me kapot. ATP Bastad, een mooi toernooi voor de doorgewinterde graveltennisser, die af en toe ook eens wat stoom wil afblazen naast de tennisbaan.

Wat volgde was een klassiek einde aan de avond, toen twee hardcore tennisfreaks uit Nederland La Grande Bellezza Junior verlieten, naar de parkeerplaats liepen en in hun gehuurde Volkswagen up! stapten. We moesten om drie uur ’s nachts nog dertig kilometer rijden naar het noordelijk gelegen Halmstad, omdat er geen goedkope Airbenb meer te vinden was in Bastad. Wij sliepen in een cabine in de tuin van een huis in een of andere woonwijk. Dus.

Share

Andy Murray is geen publiekstrekker

Als je dan toch lastminute een vervanger moet aantrekken voor Australian Open-kampioen Stanislas Wawrinka – ’the man of the hour’ – dan doe je het op het oog fantastisch met heersend Wimbledon-kampioen Andy Murray. Maar dat de Schot geen Roger Federer of Rafael Nadal is bleek uit de halflege tribunes in Rotterdam.Andy-Murray-Rotterdam-2014-R2_3083313

Blijkbaar kun je als tennistoernooi over het allersterkste deelnemersveld beschikken met vijf tennissers uit de mondiale top-10 en dan als toeschouwer nog het gevoel hebben dat er iets mist. Nederlanders gaan niet vanuit Groningen, Zwolle, Bergen op Zoom, Venlo, Breda of Buren met de trein of de auto naar Rotterdam reizen om Andy Murray te zien of Tomas Berdych, Richard Gasquet of Marin Cilic. Nee, voor de gemiddelde Nederlander is er maar één tennisser waar je een kaartje voor wilt kopen en dat is halfgod Roger Federer.

De man met de meeste Grandslam-titels, het mooiste tennis, de beste speler aller tijden, met het besef dat hij niet eindeloos blijft tennissen. Vorig jaar trilde de lucht gewoon net wat meer in die oude bak die Ahoy onderhand is. Trillende lucht omdat Roger Federer, zoon van God, aanwezig was om ons, zijn tennisdiscipelen, weer even te laten zien hoe de ideale tennisser speelt. De handtekeningen- en fotosessies, zijn uitgebreide persconferenties, het hoorde allemaal bij de miljoen euro die de Zwitser ongeveer opstreek in Rotterdam. Maar het was goed besteed geld, het toernooi verbrak ondanks het snelle verlies van Federer tegen de Fransman Julien Benneteau het toeschouwersrecord.

Rafael Nadal, de linkshandige, in alles het tegenovergestelde van Federer, was ook zeker een kijkcijferkanon gebleken in Rotterdam. Nadal is bijna net zo’n grote publiekstrekker als Federer. De nummer 1 van de wereld, maar vooral een icoon, een fenomeen, een killer met een extreem hoge aaibaarheidsfactor. “It was tough match,” zegt de visserszoon als hij weer eens iemand met 6-0 6-1 van de baan blaast. “It’s gonna be tough, but I’ll try my best,” is het mantra van Nadal. Het voelt nauwelijks geforceerd aan. De eeuwige underdog, dat is gewoon de rol die de Spanjaard met z’n broze knieën altijd met verve speelt. Ook als hij al zeshonderd keer van Federer achter elkaar heeft gewonnen. “It’s gonna be though. but I’ll try my best,” je ziet het hem voor de spiegel oefenen. Net als die honderd keer aan z’n haar zitten en aan z’n bilnaad. Hoort er allemaal bij.

Nadal is een soort action figure poppetje dat je bij de Bart Smit kan kopen, maar dan met een ziel. Een ziel van nederigheid, nooit opgeven en snoeihard werken om iets te bereiken. Het spreekt ons allemaal aan. Hij doet wat wij – mislukte tennissers met mislukte forehands en angst om te verliezen – niet meer ambiëren of nooit kunnen: de mentaal allersterkste ter wereld zijn. Nadal of Federer hadden Ahoy uitverkocht getennist. Of desnoods Novak Djokovic. Die heeft zeker niet zoveel fans als Federer of Nadal, maar hij wil dat zelf wel heel graag. Het is misschien wel één van de redenen dat hij Boris Becker aan zijn coaching staff heeft toegevoegd. En ergens wil de gemiddelde Nederlander liever Djokovic zien dan Murray. De Serviër is een van de meest complete tennissers van zijn generatie, hij scheurt af en toe een shirt kapot, imiteert eens iemand en speelt eigenlijk al bijna een paar jaar foutloos tennis. Vraag is of hij ook daadwerkelijk voor meer kaartverkoop had gezorgd. Want afgelopen week waren de berichten bij de winkels (“veel minder omzet dan vorig jaar”) en op de tribune (“het is hier nooit zo leeg als nu”) vrij depressief. En dat kwam door die chagrijnige Schot die op de baan stond beneden. Een miljoen euro zal hij niet hebben gekregen, maar een paar ton toch zeker wel.

Hij, de Wimbledon-kampioen. De man die vier Grandslamfinales moest verliezen, net als zijn mentor Ivan Lendl. De man met de meest irritante tennismoeder aller tijden. Kijk naar Judy Murray en snap de worsteling van Andy. Hoe moet je als moeder niet je kind aanmoedigen? Nou, zoals Judy, die fanatieker is op de tribune dan Andy op de baan. Andy deelt dezelfde humor als die van Lendl, die nog nooit betrapt is op een grap of glimlach. Laat staan om schaterlachen. Iemand uit het communistische Tsjecho-Slowakije doet niet aan schaterlachen. Dat doet de vriendin van Murray ook niet. Die zit er als duur porselein bij en verrekt geen spier. En wat doet ‘de grote lastminute aangetrokken publiekstrekker’ in Ahoy? Hij doet aan zelfmutilatie.  Het briljante 20-jarige Oostenrijkse talent Dominic Thiem slaat winner na winner. En Murray? Hij pakt zijn racket en straft zijn eigen lichaam. Eén keer, twee keer, drie keer, vier keer slaat hij zichzelf met z’n racket. Is-ie gek? De Wimbledon-kampioen tegen een talent van buiten de top-100 dat net komt kijken. Een talent van een leeftijd waar Nederland er dus geen één  heeft. Rond de twintig is het een woestijn van talent in Nederland. Niet voor niets dat de berichten al doorsijpelen dat de tennisbond de bondsjeugdopleiding gaat hervormen.

Maar Murray dus. Is er vier maanden uit geweest met een operatie aan z’n rug. En raakt de eerste set tegen Thiem alles half. Op de tribune was niet bij te houden hoe vaak Murray de bal half raakte. Hij raakte gewoon geen pepernoot. En dan hoorden we ook nog dat er vijftig rackets voor hem worden bespannen met dure darmsnaren. Je vraagt je af of je racket met darmsnaren bespannen zin heeft als je een bal vaak met je frame raakt. Andy Murray – je zou denken dat ie veranderd was – laat in Ahoy weer eens zien wie hij in essentie is: een chagrijnige Schot die op de baan een slecht voorbeeld is voor de jeugd. Waarom? Omdat met je racket je lichaam slaan best vermakelijk kan zijn. Maar niet als je als groot kampioen tegen een talentje speelt. En zeker niet als je dan nog wat betreft tennis eigenlijk helemaal niet attractief speelt.

Tegen Thiem (6-4, 3-6, 6-3) beperkte de Schot zich voornamelijk tot terugslaan, zodat de Oostenrijker grote delen van de wedstrijd het tempo bepaalde. Thiem slaat een winner. Murray slaat zichzelf weer een paar keer met het racket. Het zal de komende jaren misschien wel het lot zijn van Murray. Misschien wordt hij aan de hand van Lendl een nog groter kampioen, maar een publieksspeler zal ie nooit worden. In wezen is hij niets anders dan de perfecte counterpuncher, die zichzelf heeft aangeleerd in de grote wedstrijden aanvallend te spelen, omdat hij anders nooit van een Federer, Nadal of Djokovic zou kunnen winnen.

Maar zo in Ahoy kijk je dus naar de martelgang van een sporter die zichzelf continue straft, behalve dat je kunt zeggen dat je de Wimbledon-kampioen live hebt zien spelen. Dat Murray vrij eenvoudig verloor van de ontketende Marin Cilic was ook wel te verwachten. Spelers als Gaël Monfils en bad boys Jerzy Janowicz en Ernests Gulbis zijn leuker om naar te kijken. Natuurlijk had het ABN AMRO WTT ook last van de Olympische Winterspelen, maar ik denk toch dat toernooidirecteur Richard Krajicek afgelopen week toch even in zijn telefoon heeft gekeken of hij Roger Federer en Rafael Nadal nog in zijn adressenboek heeft staan. En anders Djokovic. Want Murray, daar pak je de trein naar Rotterdam niet voor uit – pak ‘m beet – Zwolle.

 

Share

Blue Jasmine: wat is echt?

Met zijn nieuwste film Blue Jasmine (briljante titel) maakt Woody Allen niet alleen een tijdsbeeld maar na tamelijk luchtige films als Midnight in Paris en You Will Meet a Tall Dark Stranger ook weer een serieus drama. Dat mag vaker, want de oude meester is in vorm. Als kijker blijf je hopen dat de gespleten Jasmine – uitmuntend vertolkt door Cate Blanchett – het gaat redden in haar nieuwe leventje bij haar armlastige zus.Blue_Jasmine1

Als een drugsverslaafde is Jasmine gehecht aan haar luxeleventje samen met haar rijke echtgenoot en oplichter – gespeeld door de degelijke Alec Baldwin. Ze heeft stijl, dat moet gezegd. Verder is ze vooral een moderne variant op Hyacint Bucket (spreek uit: bouquét) van Keeping Up Appearances. Vorm boven inhoud. Charity dinertjes organiseren, paraderen in designer kleding en vooral heel veel feestjes met de high society. Je ziet het in mooie flashbacks door de film heen, terwijl Jasmine na de arrestatie van haar man totaal berooid bij haar zus Ginger aanklopt en al snel werk vindt als…tandartsassistente. Kalmeringsmiddelen slikkend probeert Jasmine te wennen aan haar nieuwe leven en het is dankzij Blanchett dat de film bijna altijd interessant is. Haar getormenteerde ziel is – als je daar tegen kan – een lust voor het oog. De splitsing in haar hoofd tussen haar oude en het nieuwe leven. Vorm of toch de inhoud? Zo blijft ze de hele film worstelen en dat levert geniale scènes op, waarvan die met de tandarts en met de kinderen van Ginger je nog nablijven.

Het geworstel blijft overigens niet voorbehouden aan Jasmine, want haar hoge standaard van leven probeert ze ook aan haar goedmoedige zus op te dringen. Geen enkele man is goed genoeg voor haar volgens Jasmine, die ook zelf weer gelukkig probeert te worden in de liefde. Maar kiest ze daarbij – een les geleerd – voor het oude of het nieuwe?

Het schijnt dat Allen in New York vaak het soort vrouwen tegenkomt die Jasmine weerspiegelen. Voormalige rijke vrouwen die door de economische crisis arm worden en opeens moeten wennen aan een ander leven. Het geeft de film alleen maar meer inhoud, want ook zonder dit gegeven is het spel van Blanchett en de manier waarop Allen voor de zoveelste keer in zijn carrière de menselijke tekortkomingen laat zien, zeer de moeite waard.

De film had bijna een 9 verdiend, maar omdat het film in het middenstuk wat langdradig wordt, vind ik het zelf een dikke 8 waard. Na de kleine inzinking draait Blanchett en de film op volle toeren naar het einde en dat is op een wat lugubere manier zeker genieten.

Oordeel: 8/10

Share

Rock ’n Roll Hockeyer

Koppe Koppeschaar, een naam uit een sprookjesboek. Voorbestemd om bij Kampong in de jaren negentig te schitteren op het hockeyveld, maar in tegenstelling tot de eveneens illuster genaamde Taeke Taekema was hockey niet zijn leven. Dat is de muziek. Na een paar jaar hoofdklasse aan de Laan van Maarschalkerweerd vond de eigenwijze en talentvolle Koppeschaar het op 25-jarige leeftijd mooi geweest. Zijn steekpass wordt node gemist. Koppe Koppeschaar

Koppeschaar vertrok altijd een kwartier eerder dan zijn teamgenoten van Kampong naar de uitwedstrijden. De Eend van de familie reed eenmaal niet zo hard en deed er een halve minuut over om de 100 kilometer per uur te halen. In de Citroën 2CV werden er shaggies gedraaid en cassettebandjes gespeeld van voornamelijk Bob Dylan. Het was vijftien jaar geleden de manier voor Koppeschaar en zijn hockeyvrienden om zich voor te bereiden op een competitiewedstrijd. Hockey balanceerde tussen amateurisme en semi-professionalisme in. „Als ik terugkijk op mijn hockeycarrière denk ik meteen aan de ongein die je met elkaar hebt op weg naar de wedstrijd. Dat soort dingen blijven je bij, soms meer nog dan het hockey zelf”, zegt de 38-jarige geschiedenisleraar van het Trinitas Gymnasium in Almere en gitarist van onder andere de band ‘The Starcrossed and Easy’. Die klassieke Eend leeft nog steeds, hij staat nu in Frankrijk bij het huis van zijn ouders en speelt een mooie rol in zijn leven. Jaren geleden werd Koppeschaar met die auto ’s nachts in Amsterdam bijna aangereden door Jelka van Houten. Zij was vroeger de achtergrondzangeres van zijn band, net als jonge zus Carice van Houten. Na acht jaar mondde het weerzien op straat uit in een huwelijk en zoon Walt. Drie jaar geleden kwam Koppeschaar voorbij in alle grote kranten, toen ze trouwden. Jelka was ondertussen uitgegroeid tot bekende actrice en BN-er. „Tsja, die aandacht. Ach, wie leest dat nou? Wij zoeken het in ieder geval niet op. Toen ik Jelka leerde kennen was ze helemaal niet bekend. Ik ben blij dat ze nu doet wat ze leuk vindt en dat het goed gaat. Ik heb de afgelopen jaren veel met haar opgetreden. Tot in elke uithoek van Nederland. Samen muziek maken is zó leuk. Dat is wat ons bindt.”

Bij Kampong wisten ze dondersgoed dat het leven van hun teamgenoot verder ging dan de liefde voor het hockey alleen. Op trainingsstage in Maleisië en Singapore stond Koppeschaar in 2000 in een club in Kuala Lumpur, aangespoord door zijn teamgenoten, op het podium om ‘Play that Funky Music’ op de gitaar te spelen. Samen met vrouw en kind was Koppeschaar deze zomer op een muzikale droomvakantie. Een maand naar muziekstudio’s in Memphis, met uitstapjes naar Graceland en Nashville. Ondertussen speelde hij een partijtje golf op de golfbaan van Justin Timberlake. Na dertien jaar zonder stick en bal zeggen namen van hockeyinternationals als Sander de Wijn en Eva de Goede hem niets. „Jaap Stockmann en Nick Meijer (Nu Bloemendaal, red.), dat zegt me wel iets uiteraard, omdat ik die jongens vroeger nog training heb gegeven. Verder zit ik er helemaal niet meer in. Daarom is het voor mij leuk om weer eens terug te blikken, want hockey heeft me heel veel gegeven”, zegt Koppeschaar op een terras in de Jordaan in Amsterdam waar hij jaren woonde. „ Elke dag ging ik na school samen met Japie (boezemvriend Jaap Biegelaar, red.) naar Kampong met een cricketbat, een tennisracket en een hockeystick. Alleen maar sporten, een toptijd. Kampong is een geweldige club met mensen toen als Wim Cornelis, Naud Naeff en Frits Schilthuizen die er altijd waren. Natuurlijk, het hockeywereldje is een beetje kak en beperkt, maar welk wereldje is dat niet? Dat maakt het spelletje en de mensen die er rondlopen niet minder leuk.”

Met zijn grote bos krullen zag Koppeschaar er anders uit dan zijn keurig gekapte teamgenoten van Kampong, waarvan de meesten lid waren van het studentencorps en rechten, geneeskunde of economie studeerden. Hij, met rugnummer 19, studeerde geschiedenis en toog na de vrijdagavond training het liefst af naar ‘de bunker’ bij Sterrewijk waar hij met zijn maatjes van de band genoot van urenlange jamsessies. Koppeschaar een culthockeyer? Misschien, maar wel met kwaliteiten. Specialiteit: met de ogen richting de zijlijn en het publiek, het lichaam naar rechts gedraaid, iedereen laten denken dat hij een breedtepass gaat geven. Dat was het moment dat Koppeschaar triomfeerde, altijd wachtend tot de spitsen de diepte inliepen om een steekpass te geven. Die timing van de pass en de snelheid van de bal: puur talent.

Lijdzaam moest hij helaas toezien hoe de steekpass steeds minder belangrijk werd in het moderne hockey, waar tegenwoordig een harde flats belangrijker is. „Hockey veranderde al heel erg toen ik zelf speelde”, constateert Koppeschaar, die begon met hockeyen toen buitenspel nog bestond en de ruimtes om te hockeyen kleiner waren. „Het werd van een individuele technische sport echt een teamprestatie, waarbij de bal vooral heel vaak van achter op en neer werd geschoven. Ik vond dat zelf al veel minder leuk om naar te kijken en minder om zelf te doen.”

Samen met oud-international Paul Frederik van Esseveldt en zijn maatje Biegelaar doorliep Koppeschaar alle jeugdteams van Kampong om er op z’n zeventiende te debuteren in het eerste, toen Jacques en Richard Brinkman en Jean-Pierre Pierie daar nog speelden. Als rechtsmidden maakte hij indruk. „Paultje en ik stonden altijd samen op de rechterkant, wij waren in de jeugd niet te houden”, lacht Koppeschaar, die samen met Teun de Nooijer in het Nederlandse jeugdteam speelde. „Donald Drost was toen coach bij Kampong en dat is de beste trainer ooit. Die trainingen die hij gaf waren heerlijk. Ik was zelf ook op mijn best. Later coachten Paul Litjens en Tom van ’t Hek ons. Van ’t Hek is wat mij betreft de beste hockeyer die ik ooit heb zien spelen. Dat merkte ik ook als hij in de trainingen meedeed. Hij kon echt alles goed, zelfs meeverdedigen.”

De hockeycarrière van het talent stopte abrupt toen Rob Bianchi coach werd van Kampong en hij na onenigheid met de oud-voetballer uit het team stapte. „Wij lagen elkaar toen niet zo en ik was ook tamelijk recalcitrant moet ik zeggen. Ik wilde muziek maken, met vrienden op stap. Ik leefde er niet meer voor. Op een gegeven moment merkte ik ook dat ik niet meer de bepalende speler was terwijl ik de beste wilde zijn. Als hockeyer was ik wispelturig en eigenwijs. Dat maakte me ook een goede hockeyer en tot de mens die ik ben. Maar ik zag mezelf niet tot m’n 35ste meehockeyen als middenmotor.”

Koppeschaar sleet zijn hockeydagen een paar jaar in het derde team met zijn oude vriendjes. Totdat Reinoud Wolff kwam. „Koppe, er komt een nieuwe coach, wat dacht je ervan?”, polste Gerold Hoeben, assistent-coach bij het eerste en nu assistent bij het Nederlands elftal. “Daar ben ik hem nog steeds dankbaar voor”, bekent Koppeschaar. “Ik nog twee jaar in het eerste gespeeld in een redelijk goed elftal waarin we keurig zesde werden. Ik ben blij dat ik die twee jaar nog heb meegepakt. Ik wilde mezelf nog een keer bewijzen en het laten zien. Dat is gelukt, ik stond centraal achterin. In de basis.”

Op 25-jarige leeftijd stopte hij abrupt met tophockey en begon het vrije leven voor Koppeschaar. Optreden, jammen, in studio’s hangen. Vrij zijn op zondag. Op zaterdagavond naar een feestje kunnen. Maar de waardering blijft voor al die hockeytrainingen en ritjes in de auto op weg naar de uitwedstrijd. „Ook als leraar op een middelbare school heb ik nog profijt van het hockey. Ik weet wat er voor nodig is om goed te presteren. En: je moet het met z’n allen doen. Dat heb ik wel geleerd. Daar heb ik nog elke dag profijt van. Ik ben Kampong ook ontzettend dankbaar, voor mij was het een heerlijke jeugd daar. ”

<kader>

Muziek    

„Het is een cliché, maar hockey was mijn hobby en muziek is meer mijn leven. Hoewel, met Walt erbij is het kindje ons leven”, aldus Koppeschaar, die net als veel muzikanten met een avondje ‘jammen’ nooit kan stoppen. „Muziek is anders dan hockey, het is niet competitief, een heel ander gevoel.” 

Vroeger was het voor Koppeschaar altijd Bob Dylan, hoewel de liefde voor andere bandjes welaan steeds groter wordt. „Ik heb deze zomer in Amerika Dylan live gezien. Dat was het toch niet helemaal meer. Maar goed hij blijft een legende.”

Waar de ex-hockeyer met wat vrienden begon met de band ‘Starcrossed and Easy’ in Utrecht, heeft hij zijn horizon verruimd en trad hij de afgelopen jaren veel op met singer songwriter Edo Donkers, Bartel Bartels, Diederik Nomden en Van Houten en De Beus. Vroeger was de funk en blues favoriet, nu heeft hij zich meer gefocust op de country. „Ik ben een paar jaar geleden begonnen met het spelen op een mandoline en Pedal Steel Guitar. Country en ‘Bluegrass’ (Amerikaanse muziekstroming uit de jaren 50, de muziek van immigranten in de bergstreken van Oost-Amerika met jazz-achtige invloeden en veelvuldig gebruik van mandoline, red.) is waar ik nu veel naar luister, zoals The Flying Burrito Brothers, Manassas en John Hiatt.” Ondanks het abrupte einde van zijn hockeycarrière pakt hij nog één keer per jaar de stick op. „Ik geef al acht jaar les op het Trinitas Gymnasium in Almere als geschiedenisleraar en we organiseren altijd een hockeytoernooi waar we zelf meedoen. Als je die gastjes dan ziet rennen, daar zitten wel wat talentjes bij hoor.”

Link naar de PDF

Share

Fris de tennisjungle in, met een zak geld

De GVR, de Grote Vriendelijke Reus uit het boek van Roald Dahl, noemen ze het 19-jarige tennistalent Egbert Weverink in Amsterdam. Met zijn 2,02 meter wil hij op ouderwetse wijze, met service-volley en enkelhandige backhand, de wereldranglijst bestormen. Hij heeft negen jaar om zijn missie te voltooien, want de gemiddelde leeftijd in de mondiale top-100 de laatste jaren is gestegen van 24 naar 27 jaar.single-vs-Yash

30-40. Weverink heeft breekpunt tegen op eigen service in de kwalificaties van het future-toernooi van Izmir, aan de Turkse westkust. Het is Ramadan en de naastgelegen moskee begint middels de Imam luidkeels geluid uit te stoten. Op de naastgelegen baan is een tennisser aan het kotsen, hij kan niet meer tegen de veertig graden hitte. Zelfs de normaal zo rustige Weverink moet even twee keer slikken alvorens hij aanlegt voor zijn service. Is dit een slechte droom of de manier om je naar de top van de aperots te tennissen?

Welkom in de wereld van de ‘futures’, ook wel de tennisjungle genoemd. Ze staan onderaan in de hiërarchie van tennistoernooien, in een oplopend rijtje van Challengers, ATP-toernooien en Grand Slams. Het zijn de toernooien voor aanstaande proftennissers zonder punten voor de wereldranglijst of de mindere goden die 500ste staan op de wereldranglijst. Prijzengeld en publiek zijn welhaast afwezig. Scheidsrechters en lijnrechters bestaan niet in dit circuit. Eén voordeel: als je een derde beslissende set speelt krijg je een blik nieuwe ballen. “Die wedstrijd in Izmir won ik nog wel, maar het was een aparte sfeer,” lacht Weverink om zijn eerste future toernooi in zijn debuutjaar als fulltime tennisser. Hij maakte dit jaar zijn VWO af om zich daarna in het tenniscircuit te storten. Je mag hem een hemelbestormer noemen. De kans dat de rustige reus, opgegroeid in De Meer tegenover de tennisbanen van VVGA, faalt in de jungle van het proftennis is groot. Vrachtwagens vol Nederlandse supertalenten zijn ten onder gegaan in deze jungle en krijgen altijd de kritiek dat ze mentaal niet gehard genoeg zijn. Net als Weverink nu begonnen ze fris en vrolijk aan het avontuur om daarna gedesillusioneerd af te haken. “Ik denk dat de bereidheid om echt heel diep te gaan ontbreekt bij sommigen. Er zijn in Nederland ook veel opties om iets anders te doen. Als ik mensen in Nederland vertel dat ik fulltime ga tennissen, kijken ze me vaak argwanend aan. Zou je dat wel doen? Die Oostblokkers op de tennistour proberen zich uit de sloppenwijk te tennissen en stelen punten van je op de baan omdat er geen scheidsrechters zijn.”

Vorig jaar speelde Weverink, nog zonder een ATP-punt in de zak en geen notering op de wereldranglijst, zijn eerste future in Heraklion op het Griekse eiland Kreta samen met tennismaatje David Pel. “Dat toernooi begon ik dramatisch. We speelden op glad kunstgras waar ik niet uit de voeten kwam. Ik verloor 6-4 6-4 van een Italiaanse jongen, ik was bloednerveus. David keek naar de wedstrijd, verder was er niemand,” vertelt de voormalige nummer 3 van Nederland bij de junioren. Deze maand wist hij in het Turkse Izmir hij twee rondjes in de kwalificatie te winnen maar het hoofdtoernooi niet te bereiken. Zijn harde service imponeerde nog niet. Weverink gooit de bal net zo hoog op als de Tsjech Tomáš Berdych, de nummer vijf van de wereldranglijst. De bal gaat meters de lucht in om hem een zo hoog mogelijk raakpunt te creëren. Het is een schitterend gezicht, maar het is tegelijk zijn zwakte, omdat perfecte timing vereist is.

Weverink had deze maand in voormalig top-100 speler Dennis van Scheppingen iemand die hem en zijn maatje David Pel begeleidde in Turkije. Om de kosten te drukken deelden ze de hotelkamer. Weverink: “Het is zoveel fijner om met coach te reizen. Je hebt dan altijd een klankbord, je kunt altijd met iemand trainen en hoeft niet alles zelf te regelen. Maar begeleiding kost tweeduizend euro per week.”

Toptennis is niet voor de arme medemens. Weverink mag blij zijn dat zijn ouders, vader tekstschrijver, moeder werkend bij een pensioenfonds, geld opzij hebben gelegd voor hun spruit. Het geld dat eigenlijk bestemd was om te studeren gaat nu naar zijn tenniscarrière. “Fulltime trainen op Amstelpark kost twaalfduizend euro per jaar en dat is zonder begeleiding bij buitenlandse toernooien. Twee weken futures spelen in Turkije kost duizend euro,” rekent Weverink voor, die minimaal dertigduizend euro per jaar kwijt is aan zijn fulltime tenniscarrière. Tennisrackets, schoenen en bespanningen kosten hem drieduizend euro per jaar. “Mijn ouders hebben me gelukkig vrij gelaten om te doen met het geld wat ik wilde. Ze steunen me in mijn keuze en helpen me sponsoren te vinden. Ik ben sowieso blij dat mijn ouders vroeger altijd heel relaxed waren. Ze lazen altijd rustig een krantje tijdens mijn wedstrijd.” Hij baalt dat de KNLTB op dit moment slechts twee spelers ondersteunt in zijn leeftijdscategorie. “Ik vind het wel raar en ben er niet blij mee. Ik denk dat er meer talent is van onze leeftijd die steun verdient vanuit de tennisbond”, neemt Weverink geen blad voor de mond.

De startsituatie van Weverink staat in schril contrast met de elite van het tennis. Novak Djokovic, Rafael Nadal, Andy Murray en Roger Federer: ze hebben allemaal een peperduur begeleidingsteam om zich heen. Een fitnesstrainer, voedingsdeskundige, hitting partner, travelling coach, masseur en manager. Waar vroeger spelers in groepjes de wereld over reisden en een coach deelden, is de sport een stuk fysieker en veeleisender. De oplopende leeftijd van een gemiddelde top-100 speler vertelt dat een tennisser in de moordende concurrentie nu rijp is met een volgroeid lichaam, mentale hardheid en technische en tactische volwassenheid. Een 17-jarige Michael Chang of een 19-jarige Rafael Nadal die Roland Garros wint: het is tegenwoordig ondenkbaar. “Er komt steeds meer bij kijken. Je haalt het niet alleen met talent. Het is een lang rijpingsproces”, is Weverink realistisch. “Ik denk dat mijn piek pas zal komen vanaf mijn 25-jarige leeftijd. Hoe het financiële plaatje er over zo’n lange tijd uitziet? Het is een lastig verhaal, daarom stoppen zoveel jongens ook voortijdig. Ik wil er alles voor doen en tot mijn dertigste een carrière maken in het tennis.” Waarom het talent die in Nederland Richard Krajicek als zijn voorbeeld ziet, het zou kunnen halen? Hij is gedisciplineerd, drinkt geen alcohol, is realistisch en beschikt over specifieke wapens. Waarom niet? Hij is geen megatalent, maar iemand die met aanvallend spel en veel discipline de vreemde eend in de bijt zal moeten zijn. Maandag begint de US Open, het laatste Grandslam toernooi van het jaar, waar Amsterdammer Igor Sijsling zijn Amerikaanse losing streak van vier hardcourtwedstrijden probeert om te draaien. Opbrengst nederlaag eerste ronde US Open: 23 duizend dollar. Eerste ronde future verliezen: 100 dollar als je geluk hebt. Trainer Bas Coulier van TC Amstelpark gelooft heilig in het aanvallende spel van zijn pupil: “Tennis is een sport van de lange adem. Egbert is een liefhebber, hij heeft sinds ik hem ken altijd iets extra’s gedaan om beter te worden.” Over een jaar kan de balans worden opgemaakt van het eerste jaar in de tennisjungle. Misschien is de GVR dan al gezonken in het moeras van de futures in Turkije, Marokko en Israël. We duimen.

Gepubliceerd in Het Parool

Share

Romanticus David Endt moet weg bij Ajax

´Schrijf je pijn in zand, graveer je geluk in steen’ is het bordje dat in het kantoor van teammanager David Endt in de Amsterdam Arena hangt. Ik gebruikte dat gegeven voor de intro van het interview dat ik vijf jaar geleden voor het blad De Ajacied had met de bevlogen Endt, de oud-speler van Ajax en naast teammanager een zeer vaardig en kundig schrijver. Omdat hij nu vanwege de ‘professionalisering’ wordt weggezet als teammanager van het eerste elft ben ik nog eens in het oude interview gedoken uit 2008. Hierbij wat lange fragmenten van de man voor wie ik na één interview al een zwak had. 20091214sjaak03

Over het werken bij Ajax, na zijn hartinfarct:
“In deze spannende voetbalwereld is er naast ‘positieve’ stress, eerzucht, ambitie en streven naar winst , natuurlijk veel negatieve stress, omdat hier de waan van de dag regeert. In de topsport wijkt alles voor dat ene doel. Maar het is ook zaak om te kunnen relativeren, zonder dat je je ambitie verliest. Je moet weten waar je grenzen liggen en bekennen aan jezelf dat er grenzen zijn. Dit werk is niet alleen het invullen van de uren. Het is zoals een van de spreuken op de muur: ‘Als je doet wat je leuk vindt, hoef je nooit te werken’. Eigenlijk is het geen werk, maar is het een grote passie. Ik ben er dus heel erg bij betrokken. Ajax is een van de slagaders in mijn leven, al van jongs af aan. Al vanaf het moment dat ik als jongetje van negen vanuit Amsterdam-West het lange stuk naar De Meer fietste om de trainingen te bekijken. Het waren de hoogtijdagen van Ajax in de jaren zeventig en uiteindelijk ging ik zelf ook voetballen. En ik ben er eigenlijk nooit weggegaan. Er is de laatste tien jaar bepaald geen sprake geweest van evenwicht bij onze club. Te veel mensen zijn gekomen en weer gegaan. Dat trok een wissel op me. Ik moest me in mijn job continue aanpassen aan nieuwe personen. Je weet dat spelers wisselen, maar een nieuwe baas betekent nieuwe doctrines, nieuwe regels en een andere manier van werken. En de ene coach ligt je meer dan de ander. Ik heb ook mijn eigen karakter en mijn eigen persoonlijkheid. En die persoonlijkheid geef ik niet op, voor niets, ik ben wie ik ben, hoewel ik het vermogen heb om me aan te passen. En als het niet klikt, dan zal ik waarschijnlijk het veld moeten ruimen. In mijn positie is het de kunst om een kameleon te zijn, zonder mijn persoonlijkheid te verliezen. En dan kan je botsen of afwijken en dat levert soms zinnige discussies op. En soms ben je het helemaal met iemand eens, dat is eigenlijk nog mooier. Het grijpt mij behoorlijk aan, als het slecht gaat en er rare dingen gebeuren. Dat is ook een zwakke kant van mijn karakter. Het kan als een sterke eigenschap worden vertaald, maar het kan, letterlijk, ook een killer zijn! Ik kan me te veel zorgen maken om het individu, de speler. Mijn hart ligt voor een groot deel toch bij die voetballer. Ik wil me in hem verplaatsen. En dat betekent dat je ook veel leed meeneemt, dat je open staat voor mooie dingen, maar het is ook de kunst om met dat leed om te gaan. En ze daarin te steunen. Dat lukt niet altijd, maar het is wel de intentie om dan juist een element tussen de trainer en de speler te zijn. Een trainer heeft een primaire taak: hij moet wedstrijden winnen. En die heeft niet zoveel boodschap aan klein persoonlijk leed van een speler, anders raakt hij de weg kwijt. Maar ik moet in mijn functie iemand zijn, die wel aanspreekbaar is en zijn hart open kan stellen. En soms ook moet straffen. Met straffen bedoel ik iemand terecht wijzen. Gewoon zeggen wat je vindt, niet alleen maar over de bol aaien, maar ook een keer op de vingers tikken. Dat hoort bij dit hele spel en dat vind ik geweldig leuk. Dat is het meest fascinerende van mijn job. Zeker omdat je het doet voor die club en uiteindelijk dus voor het resultaat.”

Over de commerciële voetbalwereld:
“Ik ben een romanticus en die kant komt ook altijd naar voren in mijn boekjes. Maar ik ben niet alleen een romanticus. Ik weet dat ik in een hele pragmatisch ingestelde wereld. De vercommercialisering is niet mijn ding, maar ik weet ook dat dat mede noodzakelijk is. Ik belicht alleen graag die romantische kant, omdat ik die kant de laatste twee decennia zie ondersneeuwen. Gevoelsmatig, niet alleen romantisch. Romantisch is bijna zweverig, een beetje ver weg van de realiteit en ik leef wel in de realiteit, maar de gevoelsmatige kanten van het leven vind ik belangrijker. En die gevoelsmatige kant wijkt makkelijker in de voetbalwereld. Die is ook ongrijpbaar en moeilijk te duiden. Andere tastbaardere zaken zijn vaak makkelijker neer te zetten, zeker mensen die van buiten de voetbalwereld komen missen daar het fingerspitsengefühl. De kennis van de krachtenvelden en spanningselementen in een kleedkamer zijn moeilijker te vangen voor mensen die louter pragmatisch zijn ingesteld en slechts denken in commerciële termen. Ik vind dat het voetbal lijdt onder die golf van commercieel gerichte elementen. Want wat voor keuzes maken de spelers die op jonge leeftijd weggaan bij Ajax? Ze maken eigenlijk bijna allemaal de keuze van het geld. En die keuze maken ze al op hun twaalfde, dat is een groot verschil met vroeger. Vroeger was Ajax een doel, nu wordt Ajax steeds meer een middel. Het doel was vroeger om het eerste elftal te bereiken, om Ajacied te zijn. Om een voetballer te zijn in dat prachtige shirt. Nu is Ajax een middel om misschien ergens anders terecht te komen en meer geld te verdienen. Nee, niet veel geld, héél veel geld te verdienen. Dan denk ik, welke waarden spelen er een grote rol in jouw leven? De hele maatschappij is tegenwoordig natuurlijk heel geldgericht, daar kun je niet omheen. Dan kan ik wel eens denken, hè jammer. We zwaaien nu al John Heitinga uit als oer-Ajacied en hoe oud is-ie nou? Vierentwintig! Hij is niet al zevenendertig jaar oud en hij heeft niet zijn hele carrière bij Ajax gespeeld. Nu ben je blijkbaar een oer-Ajacied, omdat je het zes of zeven jaar vol houdt? Natuurlijk heeft Heitinga ook in de jeugd gespeeld bij Ajax, maar een echte Ajacied is Sjaak Swart. Meer spelers bleven vroeger tot het einde van hun carrière bij die ene club. Het is een utopie om te denken dat dat nog een keer gebeurt. Dat is jammer, want ook die dingen bepalen de schoonheid, de kracht en fascinatie van een club als Ajax. Het is een tijdsgeest die ik niet zie veranderen. Ik denk namelijk dat de spiraal van het geld nog lang niet is uitgedraaid. En de aantrekkingskracht om heel veel geld te verdienen, om niet miljonair te zijn maar multi-miljonair te zijn. Voor een heleboel mensen is dat belangrijk. Die komen er later achter, misschien met wrok of spijt: ik heb wel veel geld verdiend, maar ik heb niet met mijn maatjes van de B1 een keer een Europacup finale gespeeld. En dat zou ik dus willen voorkomen. Want dat heeft misschien wel een veel diepere waarde dan de miljoenen die ze dan hebben verdiend.”

Waar Ajax voor moet staan:
“Ik heb alle Europacup wedstrijden vanaf 1967 meegemaakt. En dan merk je dat het gewoon een fantastische club is. Omdat het van binnenuit, in het hart, een club is. Het is nooit een bedrijf geworden. Vaak wordt er gezegd dat voetbal een bedrijf is. En dan hoor je mensen zeggen: ‘Ja Ajax is een merk, een A-merk’. En dan krijg ik toch… Ajax is geen A-merk, Ajax is een begrip, dat overstijgt het A-merk zijn. Een begrip is veel sterker en veel meer aan emotie gebonden, want emotie heeft namelijk met de kracht van het bloed te maken. Maar veel mensen projecteren het marketingbegrip ´merk´ op deze club, omdat ze denken dat dat de manier is om deze club te kenmerken. En ik ben daar dus pertinent tegen, Ajax is veel sterker dan de kracht van geld. Ajax staat voor de verbeelding van Amsterdam. Dan bedoel ik vrijgevochten, avontuurlijk, gedurfd en enigszins eigenwijs. En op een gezonde manier brutaal en zelfbewust. Dat zijn alle elementen van Ajax. Ik persoonlijk heb niet al die elementen in me, maar ik vind het wel mooi. Iedereen heeft zijn eigen manier van Ajax voelen, Ajax is niet één ding, Ajax is niet één begrip. Ajax is wat iedereen er van maakt die bij de club betrokken is. Dat is heel moeilijk om te vatten onder één noemer, je kunt alleen maar zeggen wat het voor jou betekent. Toch moeten we proberen om het voor iedereen weer ´ons Ajax´ van te maken. Ook voor nieuwe generaties. Dat zijn niet meer de mensen van dertig jaar geleden. Je moet appelleren aan de mensen in de stad, om die mensen aan je te binden op een natuurlijke manier. Ajax is een fenomenale club, met alle problematiek en gekke dingen erbij, die wel eens pijn doen. Onze voormalige clubarts omschreef Ajax eens als een mooie vrouw. Iedereen wil graag met haar zijn, met die vrouw gezien worden, wil graag misschien wel met die vrouw slapen. Maar er zitten ook heel veel mindere kanten aan zo´n mooie vrouw.”

Over het geld in het voetbal. Dit is een passage waar hij toen al heel veel kritiek op kreeg binnen Ajax na het verschijnen van het interview.
“Ik denk dat de macht van de commercie alleen nog maar groter zal worden. Ook de macht van televisie wordt groter. Als je ziet hoeveel geld er door sponsors worden ingepompt, die willen ook allemaal wat terug voor dat geld. Ik was, toen Adidas hier kwam, tegen die strepen op dat shirt. Omdat je daarmee een wezenlijk element van het begrip Ajax ondermijnt. De smetteloosheid van dat shirt moeten we zo lang mogelijk waarborgen. Als je daar aankomt tast je het begrip aan. Dat hoort niet bij Ajax. Mijn verzet is me lang niet door iedereen in dank afgenomen. Zeker niet door de commerciële mensen, ach je voelt dat het moment weer dichterbij gaat komen dat zoiets wel weer mogelijk gaat worden. Adidas zou juist in hun voordeel moeten gebruiken dat ze die drie strepen niet op het shirt zetten, om de klassieke waarden, de diepgelaagde, traditionele waarden van Ajax voorrang te verlenen. Dan zouden ze daar hoog mee scoren bij het publiek. Adidas is een heel bekend merk met drie strepen. Maar wat als er een merk komt, een Fins merk met een hele brede rode baan? Wat zeggen we dan? Dat moet kunnen? Dan heeft dat shirt opeens een lelijke rode baan? Ik zou me toch wel rebels manifesteren, mocht het zover komen. Door de macht en noodzaak van het geld worden er steeds grenzen verlegd.”

En om af te sluiten met zijn eigen woorden:
DECOLLAGE (uit: De Godenzonen van Ajax, David Endt 1993)
´De 28e minuut. Dennis Bergkamp heeft, 180 seconden nadat hij met een wonderschoon doelpunt Ajax op 1-0 bracht, een nieuwe afspraak met de bal. Die twee kennen elkaar. Het zijn bondgenoten in een strijd tegen de aardse wetten van zwaartekracht en snelheid. Samen kunnen zij genieten van een gedraaide loer, een geflikt kunstje en de vertwijfeld graaiende keepervingers die dachten dat ze de bal hadden. Dennis en de bal kennen de snelste weg naar het doel en betoveren getweeën de verdedigers die ademloos wijken voor de aankondiging van weer een magistraal moment. Dennis Bergkamp en de Bal. Vrienden voor het leven. Bergkamp, veertien jaar geleden een vrolijk voetballend pupilletje bij Wilskracht SNL, is de momentenmeester die de bal weer opvangt. Nog een ritme hoger gaan de gevleugelde voeten. De intuïtie neemt de macht van het denken over. Bal en Bergkamp komen los van de grond. Ontplakking! Meetkunde en fantasie vallen elkaar schaterend in de armen wanneer de rechtervoet van Dennis zijn vriend de onmogelijke weg naar het net wijst.´

Share

Sharapova verbetert niet

Met circa 23 miljoen euro per jaar is`de 26-jarige Maria Sharapova een geslaagde zakenvrouw en de best betaalde vrouwelijke sporter ter wereld. Redenen om haar spel te veranderen heeft ze dan ook niet.  maria_sharapova_tennis_1280x1024

De winst vorig jaar op Roland Garros was de bekroning voor haar lange revalidatie na haar schouderoperatie. Maar wat is er daarna gebeurd? En wat leert Serena Williams Sharapova? Behalve dat de Amerikaanse, die de finale zaterdag met 6-4 6-4 won en haar zestiende Grand Slam pakte, op alle fronten net iets beter is dan Sharapova? Het valt op dat de tijd stil staat bij Sharapova.

Elke bal in de hoek van Williams bleek een manier om de Russin op het verkeerde been te zetten. Met grove stappen beweegt ze zich over de baan. Korte stapjes op de voorvoeten kent ze niet. Daarnaast is er geen evolutie in het spel van de Russin die bekend staat om haar harde groundstrokes. Slice, meer topspin, dropshots, doseren met hardere en zachtere ballen, volleren: het is niet aan Sharapova besteed. De Russin kent maar één versnelling: de hoogste. Zo snel mogelijk een einde maken aan de rally, dat is het devies. Uiteraard kreunend en steunend. Na een mooie rally van dertig slagen, nipt verloren door Sharapova, kijkt ze sip en verbeten. Een complimentje geven aan de tegenstander is niet aan haar besteed. Alsof de Russin tegenover een muurtje staat te spelen in plaats van een mens van vlees en bloed.

Waar Rafael Nadal de afgelopen jaren beter is gaan serveren, volleren, slicen en zijn backhand nog dodelijker is, volhardt Sharapova in haar eigen spel. Met een riant inkomen en de derde plaats op de wereldranglijst hoeft ze ook niet te verbeteren. Maar monotoom hoeft niet altijd monotoom te blijven. Ook voetenwerk is te verbeteren. En mooie Maria, volleren is echt niet eng. Gelukkig is er een reden waarom de Russin zichzelf gaat verbeteren. Het is elke keer weer die billenkoek van Serena Williams. De vrouw die na haar dertigste laat zien dat je zowel je tennis als je persoonlijkheid kan blijven ontwikkelen. Sharapova stond dan ook een beetje naakt in het Philippe Chatrier toen de vrouwelijke Arthur Ashe in Franse volzinnen het publiek na de finale bedankte. Ook buiten de baan ontwikkelt de jongste Williams zich sneller dan Sharapova, de bedenker van Sugarpova, de ‘premium line of gummy candies’.

Share

De heilige graal van het tennis

Het perscentrum van Roland Garros ligt in het hart van het tennispark in Bois de Boulogne: het ‘Court Philippe Chatrier’. Elke journalist heeft zijn eigen werkplek en een eigen scherm voor zich waarop alle banen te zien zijn. Op de derde verdieping van het perscentrum loop je zo de tribune op van het Philippe Chatrier. Het is de natte droom van elke tennisliefhebber. WP_001160

Met een kaartje voor de buitenbanen of het Philippe Chatrier of het Suzanne Lenglen blijf je een simpele ziel in vergelijking met de perskaart. Wachten, wachten, veel wachten. En zomaar even van baan wisselen is onhandig, omdat de drukte je meestal noopt om keuzes te maken. Weer in de rij staan? Nee, dank je.

Dan de felbegeerde perskaart, de badge die je trots over je schouders draagt en waar je pasfoto op staat. Bij elk court krijg je voorrang via de persingang. En tussen de ‘simpele zielen’ loop je gewoon naar voren en laat je je magische toverpas zien. De suppoosten, allemaal jonge Franse jongens en meisjes, weten niet hoe snel ze het lint voor je opzij doen. ‘Are you a coach?’ was ook een mooie opmerking bij de partij tussen Nicolas Almagro en Andreas Seppi op baan 17 toen ik mijn kaart liet zien. Eventjes naar Ana Ivanovic kijken en dan weer snel naar Suzanne Lenglen om nog een stukje Gael Monfils te zien? Prima, je zit dan drie meter van Monfils vandaan op goddelijke plaatsen. En dan nog wat puntjes meepakken bij Roger Federer in het Philippe Chatrier. Echt, alleen met een perskaart. Perstribune baan 1, de mooie klassieke arena: ik zit zo dicht op de baan dat ik Thiemo de Bakker hoor ademen en steunen als hij, vastgenageld in de backhandhoek, er alles aan doet om de mokerslagen van Wawrinka terug te brengen. Genieten.

Elke deur gaat wagenwijd open. Mensen lachen je toe. Het leven lacht je toe. Ook de berichten van de organisatie klinken goed: “Media attention: Rafael Nadal press conference will be in the main room at 4.30” gevolgd door “Media attention: Viktoria Azarenka will be at the press conference in room 2 at 4:55.” Roland Garros op een perskaart is als een snoepwinkel waar je echt alles mag pakken en aanraken en consumeren. Wat je maar wilt. En dan zijn er ook nog goedkope restaurants voor journalisten.

Het is jammer dat je nog moet werken.

(Voor de jaloerse medemens: de helft van de tijd zit je achter je computer in het perscentrum te stressen om de deadline. Of twijfel je over de insteek van je artikel. Of ben je zo moe van de drukke dagen dat je eigenlijk elke avond een hotdog eet tussen het werken door. Of probeer je heel erg iets uit een tennisspeler te krijgen die niet van interviews houdt. Of sprint je achter tenniscoaches aan die van de tribune lopen, maar die je nog nodig hebt voor een interview)

Share